ECLI:NL:CRVB:2025:678

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
24/1232 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van appellant na medisch onderzoek en geschiktheid voor passende functies

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 4 november 2023. Appellant, die voorheen als automonteur werkte, had zich ziek gemeld met lichamelijke klachten en ontving vanaf 4 april 2022 een ZW-uitkering. Het Uwv stelde dat appellant, na een medisch onderzoek en beoordeling van zijn beperkingen, in staat was om meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon te verdienen in passende functies. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat. De rechtbank Overijssel had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de geselecteerde functies passend waren voor appellant. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant per 4 november 2023 meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen, waardoor de beëindiging van de ZW-uitkering gerechtvaardigd was. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten omdat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

24/1232 ZW
Datum uitspraak: 23 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 17 april 2024, 23/2199 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per 4 november 2023 heeft beëindigd. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat om passende functies te verrichten zodat hij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet. De Raad oordeelt dat het Uwv de beperkingen van appellant per 4 november 2023 juist heeft vastgesteld en dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. D. Aygur, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 maart 2025. Voor appellant is mr. Aygur verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als automonteur voor 37,93 uur per week. Vanaf 1 april 2019 ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 4 februari 2022 heeft hij zich ziek gemeld per 28 januari 2022 met lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellant vanaf 4 april 2022 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Appellant heeft voor een Eerstejaars ZW-beoordeling het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 maart 2023. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 23 maart 2023 de ZW-uitkering van appellant per 24 april 2023 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Bij besluit van 3 oktober 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de ZW-uitkering van appellant vanaf 24 april 2023 voortgezet en deze met ingang van 4 november 2023 alsnog beëindigd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML op 1 september 2023 gewijzigd en aanvullende beperkingen aangenomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft nieuwe functies geselecteerd. Met inachtneming van de uitlooptermijn heeft het Uwv daarom de beëindigdatum van de ZW-uitkering aangepast naar 4 november 2023.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. In het niet opvragen van de stukken over de loonkostensubsidie en de gehandicaptenparkeerkaart heeft de rechtbank geen aanleiding gezien het onderzoek onzorgvuldig te achten. Niet blijkt dat niet alle informatie en gezondheidsproblemen bij de beoordeling zijn betrokken, zoals appellant heeft gesteld. Verder is ook niet gebleken dat de verzekeringsartsen ten gevolge van communicatieproblemen een onvolledig beeld hebben gehad van de gezondheidsproblemen van appellant.
2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom niet alle klachten van appellant leiden tot het aannemen van beperkingen of tot het aannemen van beperkingen in die mate dat appellant dat wil zien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten voldoende toegelicht tot welke beperkingen de gestelde diagnoses leiden. Dat er geen behandeling meer mogelijk is, wil niet zeggen dat meer beperkingen moeten worden aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook het overgewicht van appellant betrokken in zijn beoordeling. Appellant heeft geen medische gegevens in geding gebracht waaruit blijkt dat hij als gevolg van overgewicht meer beperkt moet worden geacht. Uit de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat de slaapproblemen zijn betrokken in de beoordeling. Hij heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet leiden tot het aannemen van een urenbeperking. Voorts heeft appellant niet onderbouwd dat hij in zijn algemeen dagelijkse verrichtingen afhankelijk is. De ernst van de klachten van appellant kan niet worden geobjectiveerd vanuit de bevindingen bij het lichamelijk onderzoek en uit de beschikbare medische informatie. De verzekeringsartsen hebben ook geen aanleiding gezien aan te nemen dat appellant geen benutbare mogelijkheden heeft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de visie van de verzekeringsartsen hierover.
2.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 1 september 2023, is aannemelijk dat appellant in staat is om de geselecteerde functies te vervullen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd waarom de functies geen overschrijding opleveren van de belastbaarheid van appellant. Dit betekent dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant op 4 november 2023 meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen, zodat de ZW-uitkering terecht per die datum is beëindigd.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Het gesprek met de verzekeringsarts was maar kort, er was geen tolk en er is niet uitvoerig gekeken naar zijn lichamelijke klachten.
3.2.
Verder stelt appellant dat zijn beperkingen zijn onderschat. Appellant ervaart structureel belemmeringen in zijn dagelijkse functioneren, onder meer als gevolg van ernstige knieklachten en voetproblemen. Er is niet meegenomen dat appellant ieder half uur zijn schoenen moet uittrekken vanwege een branderig gevoel, waarvoor hij wel een invalidenparkeerkaart heeft gekregen. De slaapproblemen zijn te verklaren door de aard en ernst van de vastgestelde medische afwijkingen: de pijnklachten, maar ook diabetes en prostaatproblemen. Er had daarom een urenbeperking moeten worden aangenomen. De beperkingen zijn tot slot chronisch. Er zijn geen behandelopties meer.
Het standpunt van het Uwv
3.3.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten. Dat doet de Raad aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. [1] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak besproken en toegelicht waarom zij niet slagen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. De Raad voegt daaraan het volgende toe.
4.3.
Dat het onderzoek tijdens het spreekuur met de verzekeringsarts volgens appellant slechts tien minuten heeft geduurd, betekent niet dat het onzorgvuldig is. In het rapport van de verzekeringsarts van 6 maart 2023 staat bovendien dat appellant 35 minuten na aanvang van het spreekuur opstaat uit de stoel en na vijf minuten weer gaat zitten. Daaruit kan worden afgeleid dat het spreekuur langer dan tien minuten heeft geduurd. In het dossier is veel medische informatie opgenomen, waardoor de verzekeringsarts gericht lichamelijk onderzoek kon doen. De grond dat er ten onrechte geen tolk aanwezig was bij het spreekuur, slaagt evenmin. Op verzoek van appellant werd de gereserveerde telefonische tolk afgezegd en appellant heeft zich laten bijstaan door een kennis, die voor hem kon vertalen als dat nodig was.
4.4.
De medische stukken die appellant in hoger beroep heeft overgelegd, leiden niet tot een ander oordeel. Het Uwv heeft in reactie hierop terecht overwogen dat de informatie van revalidatiekliniek Het Roessingh van 17 maart 2010 en de brief van de neuroloog van 18 juni 2012 ver voor de datum in geding liggen en daarmee niet relevant zijn voor de medische situatie van appellant op die datum. De brief van de verpleegkundig specialist van 1 maart 2021 was eerder in beroep overgelegd en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze daarom al bij de beoordeling betrokken. Uit de brief van de fysiotherapeut van 12 maart 2025 volgt dat appellant sinds 2022 onder behandeling is voor zijn knieklachten, maar dat dit onvoldoende heeft geholpen. Deze informatie was al bekend uit eerder overgelegde brieven van de fysiotherapeut en is daarom al meegewogen. Dat de knie- en voetklachten van appellant chronisch zijn, betekent tot slot niet dat de beperkingen ernstiger zijn dan het Uwv heeft aangenomen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 4 november 2023 in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van D. Semiz als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2025.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) D. Semiz

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.