ECLI:NL:CRVB:2025:682

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
24/1542 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van appellante wegens geschiktheid voor passende functies na ziekte

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 1 maart 2021. Appellante, die voorheen als verkoopster bij Action Nederland B.V. werkte, had zich ziekgemeld na een verkeersongeval. Het Uwv concludeerde dat appellante, ondanks haar medische beperkingen, in staat was om meer dan 65% van haar laatst verdiende loon te verdienen in passende functies. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zij door haar beperkingen niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en op 30 april 2025 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat het Uwv de beëindiging van de ZW-uitkering terecht had doorgevoerd. De Raad volgde de medische en arbeidskundige beoordelingen van het Uwv en concludeerde dat de geselecteerde functies passend waren voor appellante. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat het hoger beroep niet slaagde. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

24/1542 ZW
Datum uitspraak: 30 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 mei 2024, 21/5104 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Action Nederland B.V. (ex-werkgever)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv de ZW-uitkering van appellante per 1 maart 2021 terecht heeft beëindigd. Volgens appellante was zij toen door haar (medische) beperkingen niet in staat om passende functies te verrichten zodat zij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. V.M.C. Verhaegen, advocaat, hoger beroep ingesteld, nadere stukken ingediend en verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 maart 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Verhaegen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden. Ex-werkgever heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als verkoopster bij Action Nederland B.V. voor 22,38 uur per week. Op 30 november 2019 heeft zij zich ziekgemeld met klachten als gevolg van een verkeersongeval. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft appellante op 11 januari 2021 een telefonisch spreekuur bijgewoond van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 januari 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 28 januari 2021 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 1 maart 2021 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.2.
Bij besluit van 15 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep Janssens in haar rapport van 17 november 2023 gemotiveerd en overtuigend aangegeven waarom er geen reden is om tot een andere conclusie over de mate van arbeidsongeschiktheid per l maart 2021 te komen. Aan appellante is vanuit haar andere dienstverband bij [naam V.O.F.] per 25 november 2022 een WIA-uitkering toegekend. Appellante heeft gesteld dat sprake is van een ongewijzigde situatie vanaf de datum van het ongeval, maar uit de medische gegevens blijkt dat zij vanaf juni 2022 onder behandeling is gesteld van een specialist. Daarnaast heeft appellante bij verzekeringsarts Kok aangegeven dat de klachten erger waren geworden. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat inmiddels sprake is van een complexe medische situatie. Hieruit volgt dat de medische situatie van appellante op de datum in geding niet hetzelfde was als die op 25 november 2022. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat in de FML van 11 januari 2021 de beperkingen van appellante zijn onderschat. Daarnaast heeft de rechtbank geen reden gezien om te oordelen dat de voor appellante geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Daarbij heeft de rechtbank verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 27 januari 2021 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 13 oktober 2021. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat uitgaande van de vastgestelde beperkingen, appellante de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft daartegen aangevoerd dat in alle rubrieken van de FML zwaardere beperkingen moeten worden aangenomen. De voor appellante geselecteerde functies zijn niet geschikt. De functie van productiemedewerker industrie is niet geschikt vanwege het handelingstempo, het samenwerken in de functie en het niet kunnen volgen van een training door cognitieve beperkingen. Omdat appellante ook niet langdurig kan zitten en niet gebogen en getordeerd actief kan zijn, is de functie van monteur printplaten ook ongeschikt. Ook de functie van administratief medewerker is niet passend omdat die functie een beroep doet op cognitieve vaardigheden.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank het bestreden besluit over de beëindiging van de ZWuitkering terecht in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). [1] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De beroepsgrond van appellante dat zij zwaarder beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen, slaagt niet.
4.3.
Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. Het Uwv heeft met de rapporten van de verzekeringsartsen bezwaar en beroep van 27 september 2021 en 17 november 2023 deugdelijk gemotiveerd dat in de FML van 11 januari 2021 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellante.
4.4.
Appellante heeft in hoger beroep nieuwe medische informatie overgelegd van haar revalidatiearts, bedrijfsarts en huisarts. Wat appellante in hoger beroep onder verwijzing naar deze informatie heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Het Uwv heeft met de reactie van 7 februari 2025, waarbij is verwezen naar de in 4.3 genoemde rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, overtuigend toegelicht dat de overgelegde informatie geen nieuwe gegevens bevat. Ook de verwijzing van de huisarts naar specialistische GGZ om EMDR-behandeling te continueren was bekend bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat in de FML van 11 januari 2021 diverse relevante beperkingen zijn opgenomen op psychisch en fysiek gebied. Deze beperkingen sluiten aan bij de aard en ernst van het beeld op de datum in geding, zoals dat blijkt uit de informatie van behandelaars en uit de onderzoeksgegevens. Met de in de FML aangenomen beperkingen wordt voorzien in relatief eenvoudige, weinig rug-belastende en weinig psychisch belastende arbeid. Verzekeringsarts bezwaar en beroep Janssens heeft ook toegelicht dat aan de hand van de Standaard Duurbelastbaarheid in arbeid terecht is geconcludeerd dat appellante op de datum in geding niet was aangewezen op een urenbeperking. Hij heeft overtuigend gemotiveerd dat zich, na de datum hier in geding van 1 maart 2021, een aantal ontwikkelingen in de psychische problematiek heeft voorgedaan, om welke reden verzekeringsarts Kok in zijn rapport van 20 oktober 2021 de bedrijfsarts heeft gevolgd in het aannemen van een urenbeperking.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellante. Uitgaande van de juistheid van de FML van 11 januari 2021 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren, in medisch opzicht passend zijn voor appellante. Verwezen wordt naar het resultaat functiebeoordeling van de voorbeeldfuncties en de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op de signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante in het rapport van 13 oktober 2021. Anders dan appellante heeft aangevoerd, vindt ook geen overschrijding in de belastbaarheid van appellante plaats op beoordelingspunt 5.1 (zitten). In de geselecteerde functies hoeft nooit langer dan een uur te worden gezeten. Dat, zoals appellante heeft betoogd, ook een beperking op beoordelingspunt 5.2 (zitten tijdens het werk) moet worden aangenomen, is niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft. Voor een veroordeling tot schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente bestaat daarom geen aanleiding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2025
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) D. Kovac

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.