ECLI:NL:CRVB:2025:707

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
24/1362 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van appellante en de beoordeling van de medische belastbaarheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 29 maart 2023. Appellante stelt dat zij door haar medische beperkingen niet in staat was om de eerder geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 8 mei 2025, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. I. Amghar, en het Uwv werd vertegenwoordigd door drs. J.C. van Beek. De Raad oordeelt dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd, omdat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en er geen aanleiding is om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies passen binnen de belastbaarheid van appellante, ondanks haar psychische en fysieke klachten. De Raad heeft ook overwogen dat appellante geen nieuwe medische informatie heeft ingebracht die de eerdere conclusies zou kunnen ondermijnen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 29 maart 2023 in stand blijft.

Uitspraak

24/1362 ZW
Datum uitspraak: 8 mei 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 april 2024, 23/7517 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv de ZW-uitkering van appellante terecht per 29 maart 2023 heeft beëindigd. Volgens appellante was zij toen door haar (medische) beperkingen niet in staat de eerder in het kader van de EZWb geselecteerde functies te verrichten. De Raad volgt dit standpunt van appellante niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Mr. I. Amghar , advocaat, heeft zich als gemachtigde gesteld en gronden ingediend. Het Uwv heeft verweerschriften en een nader stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 27 maart 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Amghar. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante was werkzaam als administratief medewerkster voor 32 uur per week en heeft met ingang van 1 januari 2019 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. In het kader van een Eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 26 januari 2021 de ZW-uitkering van appellante per 1 maart 2021 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van haar laatste werk als administratief medewerkster, maar wel tot het verrichten van andere functies. Vanaf 1 maart 2021 is aan appellante een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
1.2.
Appellante heeft zich op 17 juni 2021 vanaf 7 juni 2021 ziekgemeld met psychische en fysieke klachten. In verband hiermee heeft zij op 7 september 2021 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante ongeschikt geacht voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. In het besluit van 7 september 2021 heeft het Uwv vastgesteld dat de WW-uitkering per 6 september 2021 eindigt en dat appellante vanaf die datum een ZW-uitkering ontvangt
1.3.
Op 8 maart 2023 heeft appellante in het kader van een beoordeling van de belastbaarheid in het tweede ziektejaar het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft geconcludeerd dat sprake is van een toename van psychische en fysieke beperkingen en heeft deze beperkingen neergelegd in een FML van 20 maart 2023. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens onderzoek gedaan en appellante per 20 maart 2023 geschikt geacht voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies van archiefmedewerker (SBC-code 315132), administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank (SBC-code 532040), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) en de reservefuncties van archiefmedewerker (SBC-code 553020) en schadecorrespondent (SBCcode 516080). Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 24 maart 2023 de ZWuitkering van appellante per 20 maart 2023 beëindigd.
1.4.
Bij besluit van 5 oktober 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante gegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een psychiatrische expertise laten verrichten en is op basis van deze expertise en de eigen onderzoeksbevindingen tot de conclusie gekomen dat in de FML meer psychische en lichamelijke beperkingen zijn aangegeven dan op grond van de objectieve beperkingen zijn aangewezen. De geselecteerde functies passen binnen de belastbarheid van de FML en zijn daarom voor appellante geschikt. Omdat appellante pas op 28 maart 2023 heeft gehoord dat zij geschikt wordt geacht voor de eerder geselecteerde functies, heeft het Uwv de ZWuitkering van appellante per 29 maart 2023 beëindigd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossieronderzoek, de anamnese, psychisch en lichamelijk onderzoek door de primaire arts, de psychiatrische expertise van psychiater R. Hondius van 21 juli 2023 en het neuropsychologisch onderzoek van klinisch psycholoog M.W. van Leeuwen en neuropsycholoog R. Brouwer van 10 juli 2023. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle naar voren gebrachte klachten op een zorgvuldige en duidelijke manier heeft betrokken bij de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd toegelicht waarom de in beroep overgelegde medische stukken niet leiden tot nieuwe medische gezichtspunten. Uit de psychiatrische expertise zijn geen beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren gebleken, zodat deze in de bezwaarprocedure ongewijzigd zijn gebleven. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in reactie op de door appellante ingeschakelde verzekeringsarts A.W. Lechner gestelde diagnoses PTSS en depressie gemotiveerd dat in de medische informatie pas vanaf februari 2024 over deze diagnoses wordt gesproken. PTSS en depressie worden in de psychiatrische expertise van 21 juli 2023 nadrukkelijk niet gesteld, zodat er ook geen reden is om deze diagnoses per datum in geding aanwezig te achten. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in reactie op de door Lechner geuite twijfel over de diagnose somatisch symptoomstoornis, omdat de lichamelijke klachten voor een belangrijk deel verklaard zouden worden uit de feitelijke gezondheidsproblematiek, toegelicht dat de cardioloog heeft aangegeven dat het gaat om persisterende aspecifieke klachten die niet cardiaal bepaald zijn. Uit een ECG zijn geen afwijkingen gebleken. Er is ook niet aangenomen dat de psychische klachten niet reëel zijn. De psychische klachten zijn betrokken bij de medische beoordeling en hebben geleid tot het aannemen van psychische beperkingen. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat er geen reden is om een urenbeperking aan te nemen vanwege behandelingen en dat de in het kader van de EZWb geselecteerde functies passend zijn.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft aangevoerd dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. De rechtbank heeft ten onrechte meer gewicht toegekend aan het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv dan aan de door appellante ingeschakelde verzekeringsarts Lechner. Lechner heeft op navolgbare wijze toegelicht dat het onderzoek van de psychiater onvolledig is en dat de diagnose PTSS over het hoofd is gezien. Uit de medische informatie blijkt dat bij appellante PTSS is ontstaan als gevolg van een trauma dat heeft plaatsgevonden voor de datum in geding. Verder is appellante ten onrechte niet beperkt geacht op het aspect inzicht in eigen kunnen terwijl uit de psychiatrische expertise blijkt dat zij daarvoor beperkt is. Ook is ten onrechte geen rekening gehouden met haar medicatiegebruik. Uit het medicatieoverzicht blijkt dat appellante medicatie van categorie III gebruikt. Dit heeft invloed op haar reactievermogen zodat een beperking moet worden aangenomen op het aspect persoonlijk risico. Appellante heeft er verder op gewezen dat onduidelijk is wat onder de beperking ‘geen zware fysieke inspanning’ valt. Deze beperking is opgenomen onder een restcategorie in de rubriek dynamische handelingen terwijl het duidelijker was geweest als er specifieke beperkingen waren aangenomen waarmee fysieke inspanning kan worden voorkomen. Lechner heeft daarnaast inzichtelijk geconcludeerd dat appellante op de datum in geding niet in staat was om 40 uur per week te werken. Gelet op de mentale en fysieke klachten in samenhang met haar dagverhaal is appellante op energetische dan wel preventieve gronden aangewezen op een urenbeperking. Tot slot heeft appellante verzocht om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en daarbij verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 maart 2025.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank het bestreden besluit over de beëindiging van de ZWuitkering terecht in stand heeft gelaten. Dat doet de Raad aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19 van de ZW heeft een betrokkene recht op een ZW-uitkering als hij ongeschikt is voor ‘zijn arbeid’. Volgens vaste rechtspraak wordt met ‘zijn arbeid’ bedoeld het laatst verrichte werk voorafgaand aan de ziekmelding. Dit is de hoofdregel.
4.2.
Een uitzondering hierop wordt aangenomen in de situatie dat eerder een EZWb heeft plaatsgevonden, betrokkene niet in enig werk heeft hervat en zich vervolgens weer ziek heeft gemeld. In een dergelijke situatie geldt het toetsingskader zoals uiteen is gezet in de uitspraak van de Raad van 23 december 2022. [1]
Medische beoordeling
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellante op de datum in geding. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid, worden onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Aangezien in geen van de bij de EZWb geselecteerde functies het aspect inzicht in eigen kunnen een kenmerkende belasting is, kan de vraag of appellante op dat aspect beperkt moet worden geacht, in het midden blijven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft over het medicatiegebruik in haar rapport van 7 maart 2025 toegelicht dat bij het gebruik van oxazepam autorijden weliswaar verboden is maar dat in geen van de functies beroepsmatig vervoer voorkomt. Voor zover appellante heeft gesteld dat zij door haar medicatiegebruik ook beperkt is op het aspect persoonlijk risico wordt overwogen dat alleen de functie van productiemedewerker industrie een kenmerkende belasting kent op het aspect persoonlijk risico. Dat betreft het werken met een soldeerbout. Het Uwv heeft er terecht op gewezen dat bij het solderen handschoenen gedragen kunnen worden zodat deze functie, ook als er een beperking zou zijn op het aspect persoonlijk risico, geschikt blijft.
4.5.
Verder hebben de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich op het standpunt gesteld dat er geen reden bestaat om een verdergaande urenbeperking aan te nemen als rekening wordt gehouden met de belastbaarheid van appellante. Het door appellante ingediende rapport van Lechner geeft geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Voor het standpunt van Lechner dat een urenbeperking is aangewezen vanwege depressie, PTSS, rest hartklachten, feitelijke comorbiditeit en intensieve behandeltrajecten worden in de beschikbare medische gegevens geen aanknopingspunten gevonden. Uit het dossier blijkt niet dat op de datum in geding sprake was van een intensief behandeltraject. Tijdens het spreekuur met de primaire arts op 8 maart 2023, vlak voor de datum in geding, heeft appellante aangegeven dat zij elke twee weken naar de fysiotherapeut gaat, dat zij controles heeft bij de cardioloog, gynaecoloog en endocrinoloog, dat zij af en toe gesprekken heeft met de psycholoog maar geen EMDR en dat zij zes keer per jaar naar een homeopaat gaat. Daarnaast blijkt uit informatie van de cardioloog dat geen sprake is van een verminderde pompfunctie van het hart. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder gemotiveerd toegelicht dat uit het dossier niet blijkt dat op de datum in geding al sprake was van PTSS en depressie. Dat de diagnose PTSS is gesteld als gevolg van een traumatische gebeurtenis die vóór de datum in geding heeft plaatsgevonden, is onvoldoende om te twijfelen omdat PTSS ook later kan ontstaan. De beroepsgrond van appellante dat uit haar dagverhaal volgt dat een (preventieve) urenbeperking moet worden aangenomen, vindt ook onvoldoende steun in het dossier. Uit het door de primaire arts afgenomen dagverhaal blijkt dat appellante over het algemeen geen problemen heeft met slapen en dat zij overdag geen slaapbehoefte heeft.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat sprake is van een zorgvuldige besluitvorming en dat de Raad geen twijfel heeft over de juistheid van de medische beoordeling. Het verzoek van appellante om een onafhankelijke deskundige te benoemen, wordt daarom afgewezen.
Arbeidskundige beoordeling
4.8.
De arbeidsdeskundige heeft in haar rapport van 10 maart 2023 inzichtelijk gemotiveerd dat appellante ook met de aanvullende beperkingen zoals neergelegd in de FML van 20 maart 2023 nog steeds geschikt is voor alle in het kader van de EZWb geselecteerde functies. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 7 maart 2025 gemotiveerd toegelicht dat met de beperking ‘geen zware fysieke inspanning’ wordt bedoeld dat appellante niet boven de normaalwaarden mag worden belast en dat in geen van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies boven de norm wordt belast.
4.9.
Omdat alle bij de EZWb geselecteerde functies voor appellante in medisch opzicht nog steeds geschikt zijn, heeft het Uwv terecht besloten dat appellante per 29 maart 2023 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 29 maart 2023 in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) N. ter Heerdt

Voetnoten

1.CRvB 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2658.