ECLI:NL:CRVB:2025:709

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
24/1234 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen van besluit tot afwijzing Wajong-uitkering op basis van geen nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om terug te komen van een eerder besluit van 4 september 2013, waarin de aanvraag van appellante voor een Wajong-uitkering werd afgewezen. Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die een heroverweging rechtvaardigen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 27 maart 2025, waarbij appellante en haar gemachtigde niet aanwezig waren, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.J.H.H. Fuchs.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante in 2013 geen bezwaar heeft gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag. In de daaropvolgende jaren heeft zij meerdere keren een Wajong-aanvraag ingediend, die telkens werd afgewezen op basis van het oordeel dat zij over arbeidsvermogen beschikt. De Raad concludeert dat de informatie die appellante heeft ingediend, waaronder medische rapportages, niet leidt tot nieuwe feiten of omstandigheden die de eerdere besluiten kunnen wijzigen. De rechtbank Limburg had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad onderschrijft dit oordeel.

Uiteindelijk bevestigt de Raad de uitspraak van de rechtbank, waardoor de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

24/1234 WAJONG
Datum uitspraak: 8 mei 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 21 mei 2024, 21/3352 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft besloten om niet terug te komen van de weigering om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. W.H.A. Bos hoger beroep ingesteld en aanvullende gronden ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 27 maart 2025. Appellante en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1990, heeft op 18 juli 2013 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Bij besluit van 4 september 2013 heeft het Uwv de aanvraag van appellante, na een medisch en arbeidskundig onderzoek, afgewezen omdat appellante in staat werd geacht met werkzaamheden meer dan 75% van het wettelijk minimumloon te verdienen. Appellante heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.2.
Met een door het Uwv op 4 juli 2018 ontvangen formulier heeft appellante opnieuw een Wajong-aanvraag ingediend in verband met psychische gezondheidsproblematiek. Bij besluit van 20 november 2018 heeft het Uwv de aanvraag van appellante afgewezen, omdat zij over arbeidsvermogen beschikt als bedoeld in de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015). Bij besluit van 4 juni 2019 heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 4 februari 2021 (21/3352) heeft de rechtbank Limburg het door appellante hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. De Raad heeft deze uitspraak bij uitspraak van 22 mei 2024 [1] bevestigd.
1.3.
Met een door het Uwv op 31 mei 2021 ontvangen formulier heeft appellante opnieuw een Wajong-aanvraag ingediend in verband met psychische gezondheidsproblematiek. Bij die aanvraag heeft appellante nieuwe informatie van Westrom van 9 december 2015, van een GZpsycholoog van Christofoor van 10 april 2019 en 15 oktober 2019 en van een GZpsycholoog van Max Ernst van 20 februari 2021 overgelegd. In het kader van deze aanvraag heeft een verzekeringsarts van het Uwv geconcludeerd dat niet gebleken is van nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding geven om tot een ander besluit te komen dan het besluit van 4 september 2013. Hiertoe heeft hij overwogen dat de informatie van kinderarts Verbroeks (lees: Verhoeks), die concludeert tot partieel FAS, al bekend was ten tijde van de bezwaar- en beroepsprocedure tegen de afwijzing van de herhaalde aanvraag van 4 juli 2018 en daarom niet leidt tot een gewijzigde belastbaarheid. De nieuw verstrekte medische informatie (van een GZ-psycholoog van Christofoor van 15 oktober 2019 en van een GZ-psycholoog van Max Ernst van 19 februari 2021) is eveneens in overeenstemming met de reeds bekende informatie bij de Wajong-beoordeling in 2018 en de bezwaar- en beroepsprocedure tegen de afwijzing van de herhaalde aanvraag van 4 juli 2018 en leidt daarom evenmin tot een wijziging van de belastbaarheid. Bij besluit van 22 juli 2021 heeft het Uwv vervolgens de aanvraag van appellante afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 29 november 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 juli 2018 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank begrijpt de aanvraag van 27 mei 2021 zo, dat appellante daarmee heeft beoogd dat wordt teruggekomen van de eerdere besluiten van 4 september 2013 en 20 november 2018. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten en/of veranderde omstandigheden. Uit het verslag van de verzekeringsarts van 13 juli 2021 blijkt dat hij de medische informatie heeft bestudeerd, waaronder de informatie van Gelre Ziekenhuizen (kinderarts Verhoeks) van 8 februari 2019 en van Max Ernst (GZ-psycholoog Eberson) van 20 februari 2021. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de medische informatie van Gelre Ziekenhuizen, waaruit blijkt dat bij appellante sprake is van FAS, al bekend was ten tijde van de bezwaarprocedure tegen het besluit van 20 november 2018 en de beroepsprocedure tegen het besluit van 4 juni 2019 en dat die medische informatie niet leidt tot een gewijzigde belastbaarheid. Bovendien heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat de andere medische informatie die appellante heeft overgelegd, waaronder de medische informatie van Max Ernst, in overeenstemming is met de medische informatie die is overgelegd ten tijde van de aanvraag-, bezwaar- en beroepsprocedure in 2018/2019/2020/2021 en dat deze medische informatie niet leidt tot een gewijzigde belastbaarheid. Uit het verslag van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 november 2021 blijkt dat ook zij de dossiergegevens heeft bestudeerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de beperkingen van appellante al bekend waren bij de beoordelingen in 2013 en 2018. Daarnaast heeft zij geconcludeerd dat ten tijde van de bezwaarprocedure in 2019 al bekend was dat bij appellante sprake is van FAS. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft nog aanvullend opgemerkt dat de gestelde diagnose, FAS, geen aanleiding geeft tot het aannemen van zwaardere beperkingen, omdat het niet zozeer om de specifieke diagnose gaat, maar om de beperkingen die daaruit voortvloeien.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft daartegen aangevoerd dat wel sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden. Zowel de rechtbank als het Uwv hebben onvoldoende waarde gehecht aan de medische rapportages van Gelre Ziekenhuizen en in het bijzonder de latere rapportage uit februari 2021 (Max Ernst). Er is bij appellante sprake van partieel FAS, kenmerken van autisme en psychische beperkingen. De diagnose FAS is pas in 2019 vastgesteld en officieel bekend geworden. Uit genoemde rapportage van 2021 blijkt dat de beperkingen van appellante alleen maar zijn toegenomen. Dit zijn nieuwe feiten. Appellante beschikt niet over arbeidsvermogen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten. Dat doet de Raad aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
De hogerberoepsgronden van appellante zijn een herhaling van de gronden die zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak volledig en voldoende gemotiveerd besproken. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe informatie ingebracht die aanleiding geeft tot een andersluidende conclusie. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 24 november 2021 deugdelijk gemotiveerd dat en waarom er in het voorliggende geval geen sprake is van nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden die aanleiding geven om terug te komen van de eerdere besluiten van 4 september 2013 en 20 november 2018.
4.3.
Evenmin is de afwijzing om voor het verleden terug te komen van deze besluiten evident onredelijk.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De Raad zal de aangevallen uitspraak bevestigen. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2025.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) S.P.A. Elzer

Voetnoten

1.CRvB 22 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1059.