ECLI:NL:CRVB:2025:727

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
23/153 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep en proceskostenveroordeling in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake haar WIA-uitkering. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 14 mei 2025 uitspraak gedaan. De appellante heeft haar hoger beroep ingetrokken nadat het Uwv volledig tegemoet is gekomen aan haar bezwaren door een gewijzigde beslissing op bezwaar te nemen. Dit volgde op een tussenuitspraak van de Raad waarin het Uwv werd opgedragen om een gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De Raad heeft vervolgens de proceskostenveroordeling behandeld, waarbij het Uwv werd veroordeeld tot betaling van wettelijke rente en proceskosten aan appellante. De totale proceskostenvergoeding is vastgesteld op € 5.302,31, inclusief kosten voor rechtsbijstand en deskundigen. Tevens dient het Uwv het door appellante betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechter en de griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 14 mei 2025
23/153 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
6 december 2022, 21/2034 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade.
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. C.M.A. Mertens hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend, waaronder een rapport van 28 februari 2023 van de door haar in beroep ingeschakelde medisch adviseur, verzekeringsarts D. van der Ent.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 1 februari 2024.
Bij tussenuitspraak van 14 maart 2024 [1] heeft de Raad het Uwv opgedragen om binnen zes weken na verzending van de uitspraak het gebrek in het bestreden besluit van 24 juni 2021 te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het Uwv op 17 mei 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij aan appellante alsnog per 13 januari 2021 een IVAuitkering wordt toegekend.
Bij brief van 6 juni 2024 heeft mr. Mertens namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten en tot vergoeding van de wettelijke rente.
Het Uwv heeft gebruikgemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
1.2.
Namens appellante is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de nieuwe beslissing op bezwaar van 17 mei 2024 volledig aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen.
Wettelijke rente
2. Het verzoek om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering wordt toegewezen. Het Uwv heeft laten weten een bedrag van € 1.278,97 aan wettelijke rente te willen vergoeden. Hiervan heeft het Uwv al een bedrag van € 399,47 betaald aan appellante, wat betekent dat het Uwv nog een bedrag van € 879,50 aan wettelijke rente aan appellante zal betalen. Appellante heeft laten weten hiermee akkoord te gaan.
Proceskosten
3.1.
De rechtbank heeft het Uwv in verband met de toepassing van artikel 6:22 van de Awb veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van appellante in beroep. Aanleiding bestaat om het Uwv in aanvulling hierop te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het bezwaar en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
3.2.
Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.294,- in bezwaar (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde per punt van € 647,-) en € 1.814,- in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,-) voor verleende rechtsbijstand.
3.3.
Ook de kosten die appellante heeft gemaakt voor het inschakelen van een deskundige komen voor vergoeding in aanmerking. Zoals ter zitting van de Raad met partijen is besproken, heeft de rechtbank ten onrechte een veroordeling van het Uwv in de gemaakte kosten voor de inschakeling van de medisch adviseur achterwege gelaten. Onder de aan de Raad door de rechtbank toegestuurde gedingstukken bevindt zich, anders dan de rechtbank heeft overwogen, wel een factuur van deze adviseur van 16 mei 2022 ter hoogte van
€ 1.512,50, en ook een factuur van de verpleegkundig specialist ter hoogte van € 109,46. Ter zitting is namens het Uwv desgevraagd verklaard dat, gelet op de uitkomst in beroep, deze kosten hadden moeten worden vergoed. Voor wat betreft de door de deskundige gefactureerde kosten van € 572,35 voor een nader advies in hoger beroep, heeft het Uwv laten weten zich ook hiermee te kunnen verenigen. De vergoeding van de kosten van de door appellante in beroep en in hoger beroep ingeschakelde deskundige wordt met inachtneming hiervan vastgesteld op in totaal € 2.194,31.
3.4.
Het door het Uwv te betalen bedrag aan proceskostenvergoeding komt hiermee op in totaal € 5.302,31.
Griffierecht
4. Het Uwv dient het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv tot betaling van een bedrag van € 879,50 aan wettelijke rente;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 5.302,31;
- bepaalt dat het Uwv het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2025.
(getekend) J.D. Streefkerk
(getekend) S. Pouw

Voetnoten

1.CRvB 14 maart 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:510.