ECLI:NL:CRVB:2025:746

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
24/2144 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Discriminatie bij afwijzing aanvraag extra bedrag kinderbijslag AKW+ voor huishoudens met een arbeidsongeschikte ouder

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de afwijzing van een aanvraag voor extra kinderbijslag (AKW+) door een betrokkene die een IVA-uitkering ontvangt. De Svb had de aanvraag afgewezen omdat geen van beide partners een arbeidsinkomen had, wat volgens de wet vereist is voor de AKW+-regeling. De Raad oordeelt echter dat huishoudens met een volledig en duurzaam arbeidsongeschikte ouder vergelijkbaar zijn met eenoudergezinnen die wel recht hebben op AKW+ zonder inkomenseis. Dit onderscheid is volgens de Raad niet gerechtvaardigd en leidt tot verboden discriminatie op basis van artikel 14 van het EVRM en artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die de Svb had opgedragen een nieuw besluit te nemen zonder toepassing van de inkomenseis. De zaak benadrukt de noodzaak van gelijke behandeling van vergelijkbare huishoudens in het sociale zekerheidsrecht.

Uitspraak

24/2144 AKW
Datum uitspraak:18 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 augustus 2024, 24/2287 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
[betrokkene] te [woonplaats] (België) (betrokkene)
SAMENVATTING
Betrokkene ontvangt een IVA-uitkering. Zijn partner zorgt voor hun zorgintensieve kind. De Svb wijst de aanvraag van betrokkene om AKW+ af omdat geen van beide partners een arbeidsinkomen heeft. Volgens de Raad is de overkoepelende gedachte achter de doelstellingen van de AKW+-regeling, dat de wetgever op de algemene beleidsdoelstelling van bevordering van de arbeidsmarktparticipatie een uitzondering heeft willen maken voor een ouder die ervoor kiest zelf voor zijn zorgintensieve kind te zorgen in plaats van inkomensvormende arbeid te verrichten. De AKW+ is een instrument om het besteedbare inkomen van de betreffende huishoudens tot op zekere hoogte te compenseren. Niet valt in te zien dat een huishouden waarin voor de ene partner blijkens de ontvangst van een IVA- uitkering niet meer wordt ingezet op re-integratie op de arbeidsmarkt, en de andere partner de intensieve zorg voor het kind draagt, en dus voor beide ouders bevordering van de arbeidsmarktparticipatie niet aan de orde is, deze compensatie achterwege zou moeten blijven. De Svb moet een nieuwe beslissing op bezwaar nemen waarbij de eis van arbeidsinkomen buiten toepassing wordt gelaten.

PROCESVERLOOP

De Svb heeft hoger beroep ingesteld. Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend. Daarna hebben beide partijen nog stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 januari 2025. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. dr. M. van Everdingen en mr. J.A.H. Koning. Betrokkene is in persoon verschenen
.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Betrokkene ontvangt dubbele kinderbijslag op grond van artikel 7a, eerste lid, van de AKW [1] , omdat zijn dochter intensieve zorg nodig heeft. Ook ontvangt betrokkene een uitkering op grond van de Wet WIA [2] , in de vorm van een IVA-uitkering. De partner van betrokkene zorgt voor de dochter. Zij heeft geen eigen inkomen.
1.2.
Begin januari 2024 heeft betrokkene over het jaar 2023 een extra bedrag aan kinderbijslag (AKW+) aangevraagd als bedoeld in artikel 7a, tweede lid, van de AKW (AKW+-regeling). Daarbij is aangeven dat betrokkene en zijn partner over 2023 geen arbeidsinkomen hadden.
1.3.
In een besluit van 30 januari 2024, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 21 maart 2024 (bestreden besluit), heeft de Svb de aanvraag om toekenning van AKW+ over 2023 afgewezen, omdat betrokkene en zijn partner over dat jaar geen arbeidsinkomen hebben.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de Svb opdracht gegeven een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Daarbij is een veroordeling uitgesproken tot vergoeding van het griffierecht en proceskosten van betrokkene. Volgens de rechtbank doen zich bijzondere omstandigheden voor die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever en die leiden tot gevolgen die niet stroken met wat de wetgever heeft voorzien of bedoeld. De wetgever heeft alleenverdienershuishoudens met een zorgintensief kind willen compenseren voor het feit dat zij niet konden profiteren van fiscale maatregelen om de arbeidsparticipatie en economische zelfstandigheid van vrouwen te vergroten (met name de IACK [3] ), en daarom in besteedbaar inkomen achterbleven bij tweeverdienershuishoudens. Uit de parlementaire behandeling van de regeling voor de extra tegemoetkoming blijkt niet dat bij de situatie is stilgestaan dat voor inkomen uit arbeid een arbeidsongeschiktheidsuitkering in de plaats komt en sprake is van volledig en duurzaam onvermogen om weer inkomen uit arbeid te verwerven. Indien in het geval van betrokkene onverkort wordt vastgehouden aan het vereiste van ‘inkomen uit tegenwoordige arbeid’ zoals in artikel 7a, tweede lid, onder b, van de AKW is bepaald, wordt volgens de rechtbank een onderscheid gemaakt tussen mensen met een dergelijk inkomen en mensen met een IVA-uitkering, terwijl dit onderscheid geen redelijk doel dient en leidt tot een uitkomst die niet in verhouding staat tot de met de regeling te dienen doelen. Het vereiste van ‘inkomen uit tegenwoordige arbeid’ zoals opgenomen in die bepaling, moet daarom in het geval van betrokkene buiten toepassing blijven wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel.
Standpunt van de Svb
3.1.
De Svb is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens
.Volgens de Svb is geen sprake van een situatie die de wetgever niet heeft verdisconteerd bij de totstandkoming van de regeling. De regelgever heeft bij de totstandkoming van de TOG-plus, de voorloper van de AKW+-regeling, bewust gekozen voor het beperken van de doelgroep van de regeling tot alleenverdienershuishoudens die zorgen voor chronisch zieke of gehandicapte kinderen. De essentie van een dwingend geformuleerde inkomenseis als opgenomen in de AKW+-regeling is dat personen die niet aan die eis voldoen, geen recht hebben op AKW+. Deze essentie kan de wetgever niet zijn ontgaan.
3.2.
Voor het geval wel sprake zou zijn van niet verdisconteerde omstandigheden, wijst de Svb erop dat deze er slechts toe kunnen leiden dat toepassing van de inkomenseis achterwege wordt gelaten, als de niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de regel zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. Volgens de Svb is de evenredigheid van het bestreden besluit, waarbij de AKW+-regeling correct is toegepast, in beginsel gegeven en heeft de rechter nog slechts de vraag te beantwoorden of het bestreden besluit onevenredig bezwarend is. Dat dit in de situatie van betrokkene niet het geval is, blijkt volgens de Svb alleen al uit de antwoorden van de minister [4] op de Kamervragen over de inkomenseffecten van afschaffing van de IACK. De Svb meent dat de rechtbank een te indringende toetsing heeft verricht, nu uit de uitspraak van de Raad van 18 april 2024 [5] blijkt dat de rechterlijke toetsing van dwingendrechtelijke bepalingen in het socialezekerheidsrecht aan het evenredigheidsbeginsel (zeer) terughoudend is.
Standpunt van betrokkene
3.3.
Betrokkene is het eens met het oordeel van de rechtbank. Volgens betrokkene is strikte toepassing van de arbeidsinkomenseis in zijn geval in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De Svb had maatwerk moeten toepassen. Verder herhaalt betrokkene zijn in beroep ingenomen standpunt dat de uitsluiting van een blijvend volledig arbeidsongeschikte persoon wiens partner het gezamenlijke zorgintensieve kind verzorgt, van het recht op AKW+, in strijd met het in nationaal en internationaal recht neergelegde verbod van discriminatie van gehandicapten. Ook is volgens betrokkene sprake van discriminatie naar leefvorm, omdat de alleenstaande ouder van een zorgintensief kind wél recht heeft op AKW+, ook als die ouder geen arbeidsinkomen heeft. Daarnaast negeert de Svb volgens betrokkene met de afwijzing van zijn aanvraag om AKW+ een aantal verdragsrechtelijke bepalingen die bescherming en ondersteuning garanderen aan gezinnen met zorgintensieve kinderen. Betrokkene wijst erop dat de financiële uitsluiting directe gevolgen heeft voor de zorg en het welzijn van zijn gezin. Dat is naar zijn mening in strijd met de doelstellingen van de AKW+ en de zorgplicht die voortvloeit uit nationale en internationale regelgeving. Ten slotte is volgens betrokkene sprake van schending van een aantal algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van de argumenten van partijen of de rechtbank terecht het besluit tot afwijzing van de aanvraag van betrokkene van AKW+ over 2023 heeft vernietigd en de Svb heeft opgedragen een nieuw besluit te nemen. De Raad is van oordeel dat de rechtbank het bestreden besluit terecht heeft vernietigd, maar de Raad komt langs een (enigszins) andere weg tot dat oordeel dan de rechtbank. Dat wordt hierna uitgelegd. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Contra-legemtoepassing van algemene rechtsbeginselen en (ander) ongeschreven recht?
4.1.
Artikel 7a, tweede lid, van de AKW is een dwingendrechtelijke bepaling van formele wetgeving. Naar de huidige stand van de rechtsontwikkeling staan artikel 11 van de Wet algemene bepalingen en het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet in zijn algemeenheid in de weg aan toetsing van een dergelijke bepaling aan algemene rechtsbeginselen zoals het evenredigheidsbeginsel. Dat is slechts anders indien sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. In zo’n geval kan aanleiding bestaan om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van de wettelijke bepaling leidt. Dat is het geval als die niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven (zogenoemde ‘contra-legemtoepassing’). [6]
Heeft de wetgever de in deze zaak aan de orde zijnde gevolgen van (toepassing van) artikel 7a, tweede lid, van de AKW bedoeld en voorzien?
4.2.
In de wetsgeschiedenis bij artikel 7a van de AKW en de hieraan voorafgaande TOG plus- regeling [7] is niets overwogen over de situatie dat een alleenverdienende partner, nadat hij inkomen uit arbeid ontving, blijvend arbeidsongeschikt wordt en een loonvervangende uitkering toegekend krijgt. Toch is de Raad, anders dan de rechtbank, van oordeel dat niet kan worden gesteld dat (inmiddels) de wetgever de in deze zaak aan de orde zijnde gevolgen van (toepassing van) de AKW+-regeling niet heeft bedoeld en voorzien. De Raad licht dit als volgt toe.
4.2.1.
In de nota van toelichting bij de invoering van het TOG-kopje [8] , dat vooraf ging aan de AKW+, is over de doelstelling van die regeling het volgende opgemerkt:
“De extra tegemoetkoming voor alleenverdienershuishoudens is een uitwerking van het voornemen in het Coalitieakkoord 2007-2011 een nader vorm te geven financiële ondersteuning te bewerkstelligen voor alleenverdienershuishoudens die de zorg hebben voor chronisch zieke of gehandicapte kinderen. (…)
De reden voor deze ondersteuning is dat een alleenverdienershuishouden, als gevolg van maatregelen om de arbeidsparticipatie en de economische zelfstandigheid van vrouwen te vergroten, in besteedbaar inkomen achtergebleven is bij tweeverdieners en alleenstaande ouders. Het kabinet wil de alleenverdieners, die de zorg hebben voor chronisch zieke of gehandicapte kinderen hiervoor compenseren.
Alleenverdienershuishoudens zijn in besteedbaar inkomen achtergebleven, omdat er verschillende belastingmaatregelen zijn getroffen door het kabinet om de arbeidsparticipatie te bevorderen. Zo zijn met ingang van 1 januari 2009 de combinatiekorting en de aanvullende combinatiekorting vervallen. Daarvoor in de plaats is de inkomensafhankelijke combinatiekorting gekomen, die alleen geldt voor de minst verdienende partner van een tweeverdiener, en de alleenstaande ouder. Verder wordt vanaf 2009 de uitbetaling van de algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner in vijftien jaar afgebouwd voor alleenverdienershuishoudens.
Het kabinet wil alleenverdienershuishoudens die de zorg hebben voor chronisch zieke of gehandicapte kinderen compenseren voor het achterblijven in besteedbaar inkomen, omdat zij niet tot de doelgroep behoren waarvoor gestreefd wordt naar een toename van de arbeidsparticipatie. Ouders die het zelf verzorgen van hun chronisch zieke of gehandicapte kind belangrijker vinden dan de arbeidsparticipatie van beide partners, moeten hierbij geen belemmering ondervinden. Alleenverdienershuishoudens met een chronisch ziek of gehandicapt kind worden daarom middels deze maatregel gecompenseerd.”
In de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 juni 2024 zijn de achtergrond en doelstelling van deze bepaling, in iets andere bewoordingen, herhaald. [9]
4.2.2.
Tegen de achtergrond van deze bedoeling van de wetgever heeft de Raad in zijn uitspraak van 28 juni 2023 [10] geoordeeld dat een verzekerde met een partner en een zorgintensief kind op grond van de AKW+-regeling recht heeft op AKW+ als ten minste één van beiden een arbeidsinkomen heeft, terwijl een van beide partners geen arbeidsinkomen heeft of ten hoogste een arbeidsinkomen van het in artikel 8.14a, aanhef en onder a, genoemde bedrag van de Wet Inkomstenbelasting 2001. Met de term “belastbaar loon als bedoeld in artikel 3.80 van de Wet IB” in artikel 7a van de AKW wordt enkel gedoeld op loon als arbeidsinkomen. Onder arbeidsinkomen moet worden verstaan: inkomen uit tegenwoordige arbeid. In zijn brief van 17 juni 2024 heeft de minister erkend dat de uitleg die de Raad aan deze bepaling heeft gegeven, aansluit bij de doelstelling van de AKW+.
4.2.3.
De Svb heeft terecht aangevoerd dat het gevolg van een dwingendrechtelijke inkomenseis als deze is, dat huishoudens die hieraan niet voldoen niet in aanmerking komen voor de betreffende tegemoetkoming. Dit gevolg kan de wetgever niet zijn ontgaan. Dat een huishouden waarin de ene partner een IVA-uitkering ontvangt en de andere partner geen inkomen heeft, niet in aanmerking komt voor AKW+, is dus niet een door de wetgever niet of niet ten volle verdisconteerde omstandigheid op grond waarvan aanleiding kan worden gezien van deze bepaling af te wijken. Hieraan doet niet af dat in de wetsgeschiedenis geen afzonderlijke aandacht is besteed aan huishoudens waarin een arbeidsinkomen wordt vervangen door een uitkering wegens blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid. In zoverre slaagt het hoger beroep van de Svb. De Raad moet daarom de overige gronden beoordelen die betrokkene in beroep heeft aangevoerd.
Discriminatie?
4.3.1.
Betrokkene vindt, kort gezegd, dat onvoldoende rekening wordt gehouden met het feit dat hij als volledig en duurzaam arbeidsongeschikte niet in staat is om arbeidsinkomen te verwerven, terwijl hij vanwege zijn gezondheidssituatie ook niet wezenlijk kan bijdragen aan de zorg voor zijn dochter. Verder meent betrokkene dat hij wordt gediscrimineerd op grond van leefvorm. Hij voert in dit verband aan dat een eenoudergezin met een zorgintensief kind, ook als geen arbeidsinkomen wordt ontvangen, in aanmerking komt voor AKW+. Deze gronden slagen om de volgende redenen.
4.3.2.
In algemene zin geldt dat een verschil in behandeling tussen gelijksoortige gevallen discriminerend is als dat verschil niet objectief gerechtvaardigd is. Dat is het geval als met het onderscheid geen gerechtvaardigd doel wordt nagestreefd of als de gehanteerde middelen niet in een redelijke proportionaliteitsrelatie staan tot het nagestreefde doel. Staten beschikken over een zekere beoordelingsmarge bij de vaststelling of en in welke mate verschillen in overigens gelijksoortige situaties een verschil in behandeling rechtvaardigen. De omvang van deze beoordelingsmarge is primair afhankelijk van de aard van het gemaakte onderscheid. Dit blijkt bijvoorbeeld uit vaste rechtspraak over artikel 14 van het EVRM [11] en artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM.
Vergelijkbare gevallen?
4.3.3.
Gelet op de strenge criteria die gelden, wil sprake zijn van een zorgintensief kind, acht de Raad de veronderstelling realistisch dat de volledig en duurzaam arbeidsongeschikte partner in het algemeen niet in staat zal zijn in wezenlijke mate aan de intensieve zorg voor dit kind bij te dragen. Daarvan uitgaande zijn huishoudens met een zorgintensief kind waarin een van beide partners volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, naar het oordeel van de Raad vergelijkbaar met eenouderhuishoudens met een zorgintensief kind. In beide gevallen is immers sprake van één partner die vanwege de intensieve zorg voor het kind geen arbeidsinkomen ontvangt en die de zorg niet of slechts in geringe mate met een partner kan delen. Deze twee soorten huishoudens worden echter ongelijk behandeld omdat het eenoudergezin recht heeft op AKW+ als er geen arbeidsinkomen is genoten, terwijl het gezin met twee partners in die situatie geen recht heeft op AKW+.
4.3.4.
Huishoudens zonder arbeidsinkomen met twee partners van wie er één volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en daarom, naar de Raad aanneemt, niet wezenlijk kan bijdragen aan de intensieve zorg voor het kind, worden juist op dezelfde manier behandeld als huishoudens zonder arbeidsinkomen waarin beide partners de intensieve zorg voor het kind kunnen delen. Naar het oordeel van de Raad vormen deze soorten huishoudens in het kader van de AKW+-regeling geen gelijksoortige gevallen. Als ongelijke gevallen op dezelfde manier worden behandeld, kan dit ook in strijd zijn met het verbod op discriminatie. De vraag is daarom of het feit dat deze gevallen toch gelijk worden behandeld, de toets aan artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM kan doorstaan.
4.3.5.
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een verboden ongelijke behandeling van gelijksoortige gevallen (4.3.3) of van een verboden gelijke behandeling van ongelijksoortige gevallen (4.3.4) is doorslaggevend of voor het gemaakte onderscheid tussen gelijksoortige gevallen, of juist voor de gelijke behandeling van ongelijksoortige gevallen, een redelijke en objectieve rechtvaardiging bestaat. Daarbij komt het erop aan of het met de regeling nagestreefde doel legitiem is en of het in de regeling gemaakte onderscheid geschikt en noodzakelijk is om dit doel te bereiken. [12] Naar het oordeel van de Raad is dit niet het geval. In dit verband overweegt de Raad als volgt.
Redelijke en objectieve rechtvaardiging?
4.3.6.
Zoals blijkt uit 4.2.1, heeft de wetgever met de AKW+-regeling twee doelstellingen voor ogen gehad. Enerzijds wilde de wetgever alleenverdienershuishoudens met een zorgintensief kind compenseren voor het achterblijven in besteedbaar inkomen, omdat zij niet tot de doelgroep behoren waarvoor gestreefd wordt naar een toename van de arbeidsparticipatie. Anderzijds heeft de wetgever de aanspraak op AKW+ opengesteld voor de alleenstaande ouder met een zorgintensief kind, omdat die de zorg voor het kind niet met een partner kan delen. Daarbij geldt niet de eis dat die ouder arbeidsinkomen verwerft en geldt ook geen maximum inkomensgrens. Van compensatie van een misgelopen fiscaal voordeel is voor deze categorie geen sprake.
4.3.7.
Beide in 4.3.6 genoemde doelstellingen zijn legitiem. Dat is tussen partijen ook niet in geschil. Naar het oordeel van de Raad gaat de voorwaarde dat binnen een huishouden met twee partners sprake is van arbeidsinkomen, ook als een van beide partners volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, echter verder dan noodzakelijk is om deze doelstellingen te bereiken. De overkoepelende gedachte achter de in 4.3.6 genoemde doelstellingen is, dat de wetgever op de algemene beleidsdoelstelling van bevordering van de arbeidsmarktparticipatie een uitzondering heeft willen maken voor een ouder die ervoor kiest zelf voor zijn zorgintensieve kind te zorgen in plaats van inkomensvormende arbeid te verrichten. De AKW+ is een instrument om het besteedbare inkomen van de betreffende huishoudens tot op zekere hoogte te compenseren. Niet valt in te zien dat een huishouden waarin voor de ene partner blijkens de ontvangst van een IVA-uitkering niet meer wordt ingezet op re-integratie op de arbeidsmarkt, en de andere partner de intensieve zorg voor het kind draagt, en dus voor beide ouders bevordering van de arbeidsmarktparticipatie niet aan de orde is, deze compensatie achterwege zou moeten blijven. Er is dan ook geen redelijke en objectieve rechtvaardiging om met het oog op AKW+ de eis van een arbeidsinkomen aan zo’n huishouden te stellen. Dit klemt temeer nu een rechthebbende op een IVA-uitkering gehandicapt is in de zin van het Gehandicaptenverdrag, [13] en de beoordelingsmarge van de Staat daarom aanzienlijk verminderd is ten opzichte van de ruime beoordelingsmarge die in kwesties van sociale zekerheid gebruikelijk is. [14] Het hanteren van de inkomenseis leidt in het geval van betrokkene dan ook tot discriminatie op grond van handicap in samenhang met leefvorm.
4.3.8.
De rechtbank heeft dan ook terecht, zij het op andere gronden, geoordeeld dat bij de beoordeling van de aanspraak van betrokkene op AKW+ over 2023 de voorwaarde buiten toepassing moet worden gelaten dat de verzekerde of diens partner in dat kalenderjaar arbeidsinkomen heeft genoten.
4.4.
Op de zitting van de Raad is ook aan de orde geweest dat betrokkene een Belgisch invaliditeitspensioen ontvangt en aanspraak heeft op Belgische gezinsbijslagen. In verband met de samenloop die hierdoor intreedt, kan de Raad niet zelf in de zaak voorzien. De rechtbank heeft de Svb terecht opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen waarbij de genoemde voorwaarde buiten toepassing blijft.

Conclusie en gevolgen

4.5.
De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd, met verbetering van de gronden. De Raad zal de Svb opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Omdat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd met verbetering van de gronden, zal van de Svb geen griffierecht worden geheven.
5. De Raad ziet aanleiding de Svb te veroordelen in de kosten die betrokkene in verband met de behandeling van het hoger beroep van de Svb redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 79,52 (reiskosten voor het bijwonen van de zitting). Omdat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd moet de Svb ook de kosten betalen waarin de rechtbank de Svb heeft veroordeeld. Betrokkene krijgt geen vergoeding voor de overige kosten waar hij om heeft gevraagd. Op grond van het Bpb [15] komen alleen de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten zijn niet gemaakt in deze procedure. Verder komen op grond van het Bpb verletkosten van een partij voor vergoeding in aanmerking. Onder verletkosten in de zin van artikel 1, onder d, van het Bpb zijn te verstaan de inkomsten of opbrengsten die een partij heeft gemist omdat hij afwezig is geweest in verband met het voeren van een procedure. Maar ook deze kosten heeft betrokkene niet gemaakt. Kosten voor aangetekende verzendingen komen op grond van artikel 1 Bpb niet voor vergoeding in aanmerking.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt de Svb in de kosten van betrokkene tot een bedrag van € 79,52.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en E.E.V. Lenos en J.H. Ermers als leden, in tegenwoordigheid van C.K. Teunissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2025.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) C.K. Teunissen

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene Kinderbijslagwet (geldend van 1 januari 2024 tot 1 januari 2025)
Artikel 7a, eerste en tweede lid
1. Een verzekerde heeft voor een tot zijn huishouden behorend kind dat drie jaar is of ouder, maar nog niet de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, recht op een verdubbeling van het bedrag aan kinderbijslag, genoemd in artikel 12, eerste en tweede lid, indien het kind is aangewezen op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen mate van intensieve zorg.
2. Indien een verzekerde over een kalenderjaar tot uitbetaling gekomen recht heeft gehad op een verdubbeling van het bedrag aan kinderbijslag op grond van het eerste lid, en
a. met betrekking tot dat kalenderjaar, dan wel een gedeelte daarvan, geen partner heeft als bedoeld in artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001; of
b. met betrekking tot dat kalenderjaar een partner heeft als bedoeld in artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de verzekerde of diens partner in dat kalenderjaar belastbare winst uit een of meer ondernemingen als bedoeld in artikel 3.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, belastbaar loon als bedoeld in artikel 3.80 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of belastbaar resultaat uit een of meer werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.90 van de Wet inkomstenbelasting 2001 heeft genoten dat niet meer is dan het bedrag, genoemd in artikel 8.14a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001;
heeft de verzekerde recht op een extra bedrag aan kinderbijslag over dat kalenderjaar ten bedrage van € 2.634,17.
Wet Inkomstenbelasting 2001
Artikel 3.80
Belastbaar loon is loon verminderd met de reisaftrek.
Artikel 3.81
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder
loon: loon overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de loonbelasting, met dien verstande dat, voor zover nodig in afwijking van die bepalingen, fooien en dergelijke prestaties van derden in aanmerking worden genomen voor het werkelijk genoten bedrag.
Artikel 8.1
1. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(...)
e.
arbeidsinkomen: het gezamenlijke bedrag van hetgeen door de belastingplichtige met tegenwoordige arbeid is genoten als winst uit een of meer ondernemingen, loon en resultaat uit een of meer werkzaamheden.
(...)
Artikel 8.14a (geldend van 1 januari 2023 tot 1 januari 2024)
1. De inkomensafhankelijke combinatiekorting geldt voor de belastingplichtige indien:
a. hij een
arbeidsinkomenheeft dat meer bedraagt dan € 5.547; (...)
Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Artikel 14
Het genot van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, moet worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
Protocol No. 12 bij het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Artikel 1
1. Het genot van elk in de wet neergelegd recht moet worden verzekerd zonder enige discriminatie op welke grond dan ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
2. Niemand mag worden gediscrimineerd door enig openbaar gezag op met name, een van de in het eerste lid vermelde gronden.
Besluit proceskosten bestuursrecht
Artikel 1
Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
(…)
d. reis- en verblijfkosten van een partij of een belanghebbende,
e. verletkosten van een partij of een belanghebbende,
f. kosten van uittreksels uit de openbare registers, telegrammen, internationale telexen, internationale telefaxen en internationale telefoongesprekken, en
(..)

Voetnoten

1.Algemene Kinderbijslagwet.
2.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
3.Inkomensafhankelijke combinatiekorting.
4.Brief van 20 februari 2023, Aanhangsel Handelingen II, 2022/23, nr. 1606.
6.1 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:236 en ABRvS 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772, r.o. 9.11 ev.
7.Staatscourant 2010, nrs. 34 en 20894.
8.Toelichting invoering van een extra tegemoetkoming voor alleenverdieners (Staatscourant 2010, nr. 34, van 5 januari 2010, pag. 7 en 8).
9.Aanhangsel Handelingen II, 2023/24, nr. 1993; zie ook Kamerstukken II, 2013/14, 33716, nr. 9, pag. 28.
11.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
12.Vergelijk de uitspraak van 25 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1210.
13.Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap.
14.Vergelijk de uitspraak van de Raad van 30 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1525, ro. 4.3 en ro. 4.5.2.
15.Besluit proceskosten bestuursrecht.