ECLI:NL:CRVB:2025:757

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
24/596 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin haar aanvraag voor een maatwerkvoorziening voor opvang was afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 april 2025 geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat appellante geen procesbelang heeft. De Raad heeft vastgesteld dat aan appellante vanaf 21 augustus 2024 een maatwerkvoorziening voor opvang is verstrekt, waardoor een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit geen feitelijke betekenis meer heeft voor haar. De Raad heeft de procesgang besproken, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. J.J.M. van Asten, die zich later heeft onttrokken. Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven heeft de zaak behandeld en is vertegenwoordigd door mr. P. Haex. De Raad heeft de zaak op een zitting van 12 maart 2025 behandeld, waarbij appellante aanwezig was. De Raad concludeert dat appellante geen procesbelang heeft, omdat de maatwerkvoorziening nog steeds loopt en een inhoudelijke uitspraak geen gevolgen meer voor haar zal hebben. De Raad heeft ook opgemerkt dat appellante zich kan melden voor opvang, ondanks de uitspraak. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

24/596 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 30 januari 2024, 23/2292 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
Datum uitspraak: 23 april 2025

SAMENVATTING

De Raad oordeelt dat appellante geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar hoger beroep en verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.J.M. van Asten, advocaat, hoger beroep ingesteld. Mr. Van Asten heeft zich vervolgens onttrokken als gemachtigde.
Het college heeft nadere stukken toegestuurd. Appellante heeft hierop gereageerd.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 12 maart 2025. Appellante is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Haex.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren in 1966, heeft de Nederlandse nationaliteit en heeft sinds 1994 in Nederland verbleven. Zij is in mei 2022 naar Iran verhuisd. In mei 2023 is appellante van Iran naar Nederland teruggekeerd. Appellante heeft zich, na eerst enkele dagen elders in onderdak te hebben voorzien, op 8 mei 2023 bij het college gemeld voor opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
1.2.
Het college heeft met een besluit van 23 mei 2023, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 18 augustus 2023 (bestreden besluit), de aanvraag van appellante om een maatwerkvoorziening bestaande uit opvang afgewezen. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellante voldoende zelfredzaam is en daarom niet voor een maatwerkvoorziening opvang in aanmerking komt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Standpunten van partijen
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat zij niet zelfredzaam is en dat het haar niet op eigen kracht lukt om te zorgen voor huisvesting.
3.2.
Naar aanleiding van een nieuwe melding heeft het college bij besluit van 23 augustus 2024 aan appellante een maatwerkvoorziening bestaande uit opvang verstrekt voor de periode van 21 augustus 2024 tot en met 20 augustus 2026.
3.3.
Appellante heeft in reactie hierop aangevoerd dat het college gehandeld heeft in strijd met de wet en dat zij graag wil dat de waarheid boven tafel komt.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of appellante procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. De Raad komt tot het oordeel dat dit niet het geval is en dat het hoger beroep daarom niet-ontvankelijk is.
4.1.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade als gevolg van de besluitvorming is geleden. [1]
4.2.
Vaststaat dat aan appellante vanaf 21 augustus 2024 een maatwerkvoorziening voor opvang is verstrekt door het college en dat zij vanaf deze datum dus gebruik kan maken van de opvang. Deze maatwerkvoorziening loopt nog steeds. Dit betekent dat een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit geen feitelijke betekenis meer kan hebben voor appellante en ook niet van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Dat appellante wil dat boven tafel komt dat het college in strijd met de wet heeft gehandeld, betreft een louter formeel of principieel belang en is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang. Gelet op de verklaring van appellante ter zitting is op voorhand onaannemelijk dat zij als gevolg van de besluitvorming schade heeft geleden.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Uit het bovenstaande volgt dat appellante geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. Het hoger beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.4.
Het voorgaande laat onverlet dat appellante zich, zoals de vertegenwoordiger van het college ter zitting heeft meegedeeld, voor opvang bij de opvanglocatie kan melden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé, M.A.H. van Dalen-van Bekkum en K.M.P Jacobs, in tegenwoordigheid van N. El Khabazi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2025.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) N. El Khabazi

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:887.