ECLI:NL:CRVB:2025:772

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
23/606 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding in de vorm van een pgb

Deze uitspraak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) door het college van burgemeester en wethouders van Almelo. Appellante, geboren in 1940 en afkomstig uit Irak, heeft zich in 2020 gemeld voor ondersteuning vanwege lichamelijke en psychische beperkingen. Het college heeft haar aanvraag afgewezen, stellende dat haar hulpvragen konden worden opgelost met algemeen gebruikelijke en algemene voorzieningen. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, maar appellante is het daar niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het college niet voldoende rekening heeft gehouden met de specifieke situatie van appellante. De Raad oordeelt dat de algemeen gebruikelijke en algemene voorzieningen niet passend zijn voor de hulpvragen van appellante, die onder andere hulp nodig heeft bij doktersafspraken, administratie en het uitbreiden van haar sociale kring. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het bestreden besluit van het college, en draagt het college op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij het college ook in de proceskosten van appellante wordt veroordeeld.

Uitspraak

23/606 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 13 januari 2023, 22/169 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Almelo (college)
Datum uitspraak: 7 mei 2025
SAMENVATTING
Deze uitspraak gaat over de vraag of het college de aanvraag van appellante voor een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding in de vorm van een pgb mocht afwijzen. De Raad beantwoordt deze vraag ontkennend. In het geval van appellante kon het college niet volstaan met het verwijzen naar algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen en hulp uit het sociale netwerk.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 oktober 2024. Voor appellante is mr. Kaya verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.V. Abdoel. Het onderzoek ter zitting is geschorst en de zaak is door de enkelvoudige kamer verwezen naar een meervoudige kamer.
De Raad heeft de behandeling van de zaak voortgezet op 26 maart 2025. Voor appellante is mr. Kaya verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door H.E. Nieboer.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren in 1940, is opgegroeid in Irak en is ruim 25 jaar geleden als vluchtelinge naar Nederland gekomen. In verband met lichamelijke en psychische beperkingen heeft appellante zich op 22 december 2020 gemeld en een aanvraag gedaan voor individuele begeleiding in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
1.2.
Met een besluit van 21 april 2021, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 9 december 2021 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen. Op grond van het verrichte onderzoek heeft het college vastgesteld dat appellante hulp nodig heeft bij het halen van de boodschappen en bij het koken, bij het meegaan naar doktersafspraken, bij de administratie, post en financiën, bij het brengen van structuur in haar leven en bij het uitbreiden van haar sociale kring. Volgens het college kunnen deze hulpvragen opgelost worden door gebruik te maken van algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen en hulp uit het sociale netwerk. Ook wanneer rekening wordt gehouden met de persoonskenmerken en voorkeuren van appellante en de daadwerkelijke beschikbaarheid leveren deze voorzieningen een passende bijdrage. Appellante komt daarom niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college naar aanleiding van de aanvraag van appellante voldoende onderzoek heeft gedaan. Daarnaast is niet gebleken dat de dagbesteding/huiskamerprojecten en vrijwilligersdiensten waar het college appellante naar heeft verwezen niet daadwerkelijk beschikbaar zijn en in het geval van appellante niet passend zijn. Wat betreft hulp uit het sociale netwerk mocht het college van belang achten dat het bij ondersteuning bij de post, administratie en doktersbezoek doorgaans om incidentele taken gaat en appellante voor hulp op dit vlak ook bij algemene voorzieningen terecht kan.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 22 december 2020 tot en met 9 december 2021 (bestreden besluit).
Procesbelang
4.2.
Appellante is met ingang van 30 juni 2023 geïndiceerd voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet langdurige zorg. Anders dan het college heeft betoogd, betekent dit niet dat appellante geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar hoger beroep. Door wat appellante naar voren heeft gebracht over de geleverde ondersteuning in de te beoordelen periode is niet op voorhand onaannemelijk dat zij schade heeft geleden als gevolg van de door haar bestreden besluitvorming.
Inhoudelijke beoordeling
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante beperkingen ondervindt in de zelfredzaamheid en participatie en dat zij hierbij ondersteuning nodig heeft. Beoordeeld moet worden of het college zich op het standpunt mocht stellen dat appellante deze beperkingen kan verminderen of wegnemen door gebruik te maken van algemeen gebruikelijke voorzieningen en algemene voorzieningen en door een beroep te doen op haar sociale netwerk.
4.4.
Hoewel de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het college voldoende onderzoek heeft gedaan om te kunnen vaststellen of aan appellante een maatwerkvoorziening moet worden verstrekt, betekent dat nog niet dat de conclusies die het college aan het onderzoek heeft verbonden juist zijn. Hiervoor is het volgende van belang.
4.5.
Appellante heeft aangevoerd dat de algemeen gebruikelijke en algemene voorzieningen die volgens het college in de weg staan aan het verstrekken van een maatwerkvoorziening in haar geval geen passende voorzieningen zijn. Verder heeft appellante aangevoerd dat de combinatie van taken waarbij zij hulp nodig heeft, meebrengt dat het om structurele hulp gaat die niet van het sociaal netwerk kan worden verlangd.
4.6.
Deze beroepsgrond slaagt voor zover het gaat om hulp bij het meegaan naar doktersafspraken, bij de administratie, post en financiën, bij het brengen van structuur in het leven en bij het uitbreiden van de sociale kring. Door psychische beperkingen, waaronder een angststoornis als gevolg van onder meer een zwaar oorlogstrauma, kan appellante niet door elke vrijwilliger worden geholpen. Appellante voelt zich eenzaam en vindt het lastig om naar buiten te gaan. Zij moet worden geactiveerd om uit haar isolement te komen en initiatief te nemen. Deze omstandigheden zijn niet in geschil. Het college heeft hieraan bij de verwijzing naar de algemeen gebruikelijke en algemene voorzieningen niet de betekenis toegekend die in haar situatie aangewezen was. Alleen al hierom kan niet worden vastgesteld of de algemene voorzieningen waar appellante door het college naar is verwezen in haar geval passend zijn. Appellante zal daarnaast zelf initiatief moeten nemen om gebruik te maken van de algemene voorzieningen. Gelet op de hoge leeftijd van appellante en haar psychische en lichamelijke beperkingen kan dat echter niet van haar worden verwacht.
4.7.
Voor de hulp bij het meegaan naar doktersafspraken, bij de administratie, post en financiën, bij het brengen van structuur in het leven en bij het uitbreiden van de sociale kring geldt verder dat niet van appellante kan worden verwacht dat zij hiervoor een beroep doet op haar zeer beperkte sociale netwerk. Anders dan het college heeft gesteld gaat het hier niet om incidentele taken. Hiervoor is van belang dat de verschillende hulpvragen van appellante in hun samenhang moeten worden bezien.
4.8.
Deze beroepsgrond slaagt niet voor wat betreft hulp bij het halen van boodschappen en bij het koken. Algemeen gebruikelijke voorzieningen, zoals bezorgdiensten, en algemene voorzieningen, zoals de boodschappendienst, leveren een passende bijdrage aan de situatie waarin appellante tot zelfredzaamheid en participatie in staat is. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat bij deze voorzieningen de onder 4.5 beschreven omstandigheden en beperkingen een belemmering vormen.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 2.3.5 van de Wmo 2015, omdat aan appellante geen maatwerkvoorziening is verstrekt voor individuele begeleiding bestaande uit hulp bij het meegaan naar doktersafspraken, bij de administratie, post en financiën, bij het brengen van structuur in het leven en bij het uitbreiden van de sociale kring.

Conclusie en gevolgen

5. Gelet op wat onder 4.2 tot en met 4.9 is overwogen slaagt het hoger beroep. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd en de Raad zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Met de gegevens die voorhanden zijn, ziet de Raad geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. De Raad draagt het college daarom op om, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen de nieuw te nemen beslissing op bezwaar uitsluitend bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5.1.
Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.814,- voor verleende rechtsbijstand in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 907,- per punt) en op € 2.267,50,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift en 1,5 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 907,- per punt). Daarnaast moet het college aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 9 december 2021;
  • draagt het college op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dat besluit uitsluitend bij de Raad kan
worden ingesteld;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 4.081,50,-;
  • bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 186,-.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en K.M.P. Jacobs en C.W.C.A. Bruggeman als leden, in tegenwoordigheid van H. de Brabander als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2025.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) H. de Brabander

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regel

Artikel 2.3.5 Wmo 2015
(…)
3. Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
(…)