ECLI:NL:CRVB:2025:78

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
24/1769 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van herzieningsverzoek wegens niet tijdig betalen griffierecht, ontbreken van gronden en onredelijk late indiening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 januari 2025 uitspraak gedaan over een herzieningsverzoek van een verzoeker uit Marokko. Het verzoek om herziening werd niet-ontvankelijk verklaard om drie redenen. Ten eerste was het griffierecht van € 138,- niet binnen de gestelde termijn betaald. De verzoeker was herhaaldelijk gewezen op de verplichting om het griffierecht tijdig te voldoen, maar heeft hieraan geen gehoor gegeven. Ten tweede bevatte het ingediende verzoekschrift geen gronden, wat in strijd is met artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De verzoeker kreeg de kans om dit verzuim te herstellen, maar heeft ook deze gelegenheid ongebruikt gelaten. Ten derde werd het herzieningsverzoek als onredelijk laat ingediend beschouwd, aangezien het meer dan een jaar na de oorspronkelijke uitspraak van 21 april 2023 was ingediend. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren aangevoerd die een herziening rechtvaardigden. Gezien deze drie redenen werd het verzoek om herziening niet-ontvankelijk verklaard, zonder dat verder onderzoek nodig was. De uitspraak werd gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in aanwezigheid van griffier A. Giesen, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Datum uitspraak: 10 januari 2025
24/1769 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54, in verbinding met de artikelen 8:108 en 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 mei 2024, 23/1719
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] , Marokko (verzoeker)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Bij brief van 6 juli 2024 heeft verzoeker verzocht om herziening van de door de Raad op
24mei 2024 tussen partijen gewezen uitspraak. Bij die uitspraak is een verzoek om herziening van een uitspraak van de Raad van 21 april 2023 afgewezen.

OVERWEGINGEN

Griffierecht niet tijdig betaald
In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:119, tweede lid, van de Awb in samenhang gelezen met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het verzoek om herziening.
Bij brief van 2 augustus 2024 is verzoeker erop gewezen dat een griffierecht van € 138,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 2 september 2024 is verzoeker nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, verzoeker er rekening mee moet houden dat het verzoek om herziening niet inhoudelijk behandeld kan worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat verzoeker niet in verzuim is geweest. Het verzoek om herziening is kennelijk niet-ontvankelijk.
Geen gronden ingediend
Daarnaast merkt de Raad nog het volgende op. In artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb, is bepaald dat het beroepschrift de gronden van het beroep dient te bevatten. Ingevolge artikel 8:119, tweede lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het verzoek om herziening.
Het ingediende verzoekschrift bevat geen gronden. Bij brief van 15 augustus 2024 is verzoeker in de gelegenheid gesteld dit verzuim binnen vier weken te herstellen.
Verzoeker heeft deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Bij brief van 17 september 2024 is aan verzoeker nogmaals de gelegenheid geboden de gronden voor het verzoekschrift in te dienen. Daarbij is een termijn van vier weken gesteld en is verzoeker erop gewezen dat overschrijding van die termijn tot gevolg kan hebben dat de zaak niet inhoudelijk wordt behandeld.
Verzoeker heeft ook deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan. Niet is gebleken van redenen die een verontschuldiging vormen voor dit verzuim.
Herzieningsverzoek onredelijk laat ingediend
Er is nog een reden om het verzoek om herziening niet-ontvankelijk te achten. Zoals de Raad eerder heeft geoordeeld kan alleen van een oorspronkelijke uitspraak om herziening worden verzocht en niet van een herzieningsuitspraak. [1] Het verzoek om herziening van 6 juli 2024 moet dan ook worden opgevat als een nieuw verzoek om herziening van de oorspronkelijke uitspraak van 21 april 2023.
Van degene die om herziening vraagt van een uitspraak mag worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een onredelijk laat ingediend herzieningsverzoek moet niet-ontvankelijk worden verklaard. In een geval als dit, waarin het niet gaat om een bestuurlijke boete en waarin geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn gesteld, wordt een verzoek om herziening geacht onredelijk laat te zijn ingediend, als het is ingediend meer dan een jaar na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht (zie de uitspraken van de Raad van 20 maart 2015 en van
21 november 2017). [2]
Bij het herzieningsverzoek van verzoeker zijn geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd. Het herzieningsverzoek heeft betrekking op de oorspronkelijke uitspraak van de Raad van 21 april 2023 en is meer dan één jaar na de datum van openbaarmaking daarvan ingediend. Het verzoek om herziening van die uitspraak is dan ook onredelijk laat ingediend.
Het herzieningsverzoek wordt om deze drie redenen niet-ontvankelijk verklaard. Er kan zonder verder onderzoek worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om herziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van
A.Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2025.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) A. Giesen
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld CRvB 1 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:235.