In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 januari 2025 uitspraak gedaan over een herzieningsverzoek van een verzoeker uit Marokko. Het verzoek om herziening werd niet-ontvankelijk verklaard om drie redenen. Ten eerste was het griffierecht van € 138,- niet binnen de gestelde termijn betaald. De verzoeker was herhaaldelijk gewezen op de verplichting om het griffierecht tijdig te voldoen, maar heeft hieraan geen gehoor gegeven. Ten tweede bevatte het ingediende verzoekschrift geen gronden, wat in strijd is met artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De verzoeker kreeg de kans om dit verzuim te herstellen, maar heeft ook deze gelegenheid ongebruikt gelaten. Ten derde werd het herzieningsverzoek als onredelijk laat ingediend beschouwd, aangezien het meer dan een jaar na de oorspronkelijke uitspraak van 21 april 2023 was ingediend. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren aangevoerd die een herziening rechtvaardigden. Gezien deze drie redenen werd het verzoek om herziening niet-ontvankelijk verklaard, zonder dat verder onderzoek nodig was. De uitspraak werd gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in aanwezigheid van griffier A. Giesen, en is openbaar uitgesproken.