ECLI:NL:CRVB:2025:785
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- S. Wijna
- S.B. Smit-Colenbrander
- J.P. Loof
- Rechtspraak.nl
Definitieve vaststelling van de loonkostensubsidie op grond van de NOW-1 en de gevolgen voor appellanten
In deze zaak gaat het om de definitieve vaststelling van de loonkostensubsidie op basis van de NOW-1. Appellanten, twaalf ondernemingen die zich richten op de verhuur van heftrucks en andere apparatuur, hebben aanvragen ingediend voor een tegemoetkoming in de loonkosten vanwege een verwacht omzetverlies van 39% in de periode van april tot en met juni 2020. De minister heeft hen subsidie verleend, maar bij de definitieve vaststelling op 10 februari 2022 werd het werkelijke omzetverlies vastgesteld op 25%, wat leidde tot terugvorderingen. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de minister heeft de bezwaren gegrond verklaard en de hoogte van de tegemoetkoming gewijzigd. De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard, wat hen heeft doen besluiten in hoger beroep te gaan.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat de volledige omzet van de onderneming [naam B.V.] in de berekening van de omzetdaling moet worden meegenomen, omdat deze onderneming een Nederlandse rechtspersoon is. Appellanten stellen dat de omzet van het Cubaanse deel van de onderneming niet meegeteld had moeten worden, maar de Raad volgt hen hierin niet. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de minister de accountantsverklaring marginaal heeft kunnen toetsen en dat er geen onjuistheden zijn gebleken. De Raad concludeert dat er geen sprake is van een onevenredig financieel nadeel voor appellanten en dat de lagere vaststelling van de NOW-1 subsidies niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellanten krijgen geen vergoeding voor hun proceskosten en griffierecht.