ECLI:NL:CRVB:2025:804

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
24/1553 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en basale werknemersvaardigheden

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant, geboren in 1992, heeft op 20 januari 2022 een aanvraag ingediend, waarbij hij stelde dat hij duurzaam geen arbeidsvermogen had. Het Uwv heeft echter geconcludeerd dat appellant wel over basale werknemersvaardigheden beschikt en daarom arbeidsvermogen heeft. De rechtbank Den Haag heeft het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 16 april 2025. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv de aanvraag van appellant terecht heeft afgewezen. De Raad volgt de conclusie van het Uwv dat appellant, ondanks zijn beperkingen, in staat is om basale werknemersvaardigheden te tonen. De Raad wijst het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen af, omdat er geen twijfel bestaat aan de medische beoordeling van het Uwv. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af. De totale procedure heeft niet langer dan vier jaar geduurd, waardoor de redelijke termijn niet is overschreden.

Uitspraak

24/1553 WAJONG
Datum uitspraak: 21 mei 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 mei 2024, 23/56 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Volgens appellant beschikte hij op 20 januari 2022 (de dag dat de aanvraag is ontvangen) (duurzaam) niet over arbeidsvermogen en had hij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. H. Huisman, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 16 april 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Huisman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. I.M. Veringmeier.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1992, heeft met een door het Uwv op 20 januari 2022 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellant klachten ondervindt van PDD-NOS en ADD. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van psycholoog drs. V.M. Pronk-Dekker van 14 december 2010, een rapport van De Jutters van 23 december 2004, een onderzoeksverslag van [naam 1] (Sarr) van 15 december 2017, een verslag van onderzoek naar ADHD van 9 januari 2018, een indicatiebesluit en Onderbouwing Geïndiceerde Zorg van Bureau Jeugdzorg Haaglanden van 14 en 15 december 2010, een op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 genomen besluit (Wmo-besluit) van de gemeente Leidschendam-Voorburg van 14 september 2018 en een verslag van consulent [naam 2] van 3 september 2018. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellant geen arbeidsvermogen heeft maar dit wel kan ontwikkelen. Met een besluit van 11 april 2022 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 29 november 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft geconcludeerd dat appellant per 20 januari 2022 wel beschikt over basale werknemersvaardigheden, waardoor appellant arbeidsvermogen heeft. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft met de tussenuitspraak van 28 november 2023 geoordeeld dat de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep tot tegengestelde conclusies zijn gekomen over de vraag of appellant over basale werknemersvaardigheden beschikt. Dit roept uiteraard de vraag op in hoeverre in dit geval de presentatie op zichzelf doorslaggevend, althans evident doorslaggevend is. Daarbij heeft de rechtbank opgemerkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet is ingegaan op de overweging van de verzekeringsarts dat bij normaal begaafde mensen met autisme, zoals appellant, sociale vaardigheden en taalvaardigheid wel zijn ontwikkeld, maar dat de beperktheid pas aan het licht komt wanneer sociale verbanden ingewikkelder worden, zoals bij studie of werk. Ook is de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet ingegaan op de verklaring van psycholoog drs. PronkDekker van 14 december 2010.
2.2.
De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld het door de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingenomen tegengestelde standpunt van een aanvullende motivering te voorzien of een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen onder gelijktijdige intrekking van het bestreden besluit. Het Uwv heeft met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 februari 2024 het bestreden besluit aanvullend gemotiveerd. Appellant heeft hierop gereageerd.
2.3.
De rechtbank heeft met de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. Ook heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, bepaald dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht vergoedt en heeft het verzoek om schadevergoeding van appellant, afgewezen. De rechtbank heeft overwogen dat de omstandigheid dat een verzekeringsarts in bezwaar anders tegen de feiten aankijkt dan de primaire verzekeringsarts in beginsel niet betekent dat een gebrek in de motivering bestaat. In dit geschil heeft de rechtbank echter een verzwaarde motivering, die ontbrak, aangewezen geacht. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek afdoende heeft hersteld en heeft daartoe overwogen dat niet is betwist dat de observaties van Sarr over de wijze waarop appellant zich presenteert, overeenkomen met de observaties van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze informatie, anders dan de primaire verzekeringsarts, in acht genomen en heeft overtuigend gemotiveerd dat hij op basis van eigen onderzoek, waarneming en heroverweging in bezwaar tot een andere conclusie komt dan de primaire verzekeringsarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zijn in hun rapporten van 21 maart 2023 daarnaast gemotiveerd ingegaan op de aanvullende beroepsgronden van appellant. Appellant heeft deze rapporten niet met nieuwe (medische) informatie betwist en heeft niet voldaan aan de bewijslast die op hem rust omdat hij zijn aanvraag laattijdig heeft gedaan.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft (kort samengevat) tegen die uitspraak aangevoerd dat het door de rechtbank geconstateerde gebrek, mede gelet op de informatie van Sarr, onvoldoende door het Uwv is hersteld. Ook de primaire verzekeringsarts is uitgegaan van de informatie van Sarr zodat onduidelijk is waarom de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van dezelfde informatie tot een andere conclusie komt. Appellant beschikt, gelet op zijn beperkingen die voortkomen uit ASS, niet over basale werknemersvaardigheden en hij heeft daarom geen arbeidsvermogen. Omdat twijfel bestaat aan het oordeel van het Uwv is er aanleiding om een deskundige (verzekeringsarts) te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant per 20 januari 2022 (de dag dat de aanvraag is ontvangen) arbeidsvermogen heeft. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarde dat appellant niet over basale werknemersvaardigheden beschikt.
4.3.
Wat appellant heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van het Uwv. Wat de rechtbank daartoe heeft overwogen, wordt onderschreven. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe (medische) gegevens overgelegd. De beroepsgrond dat appellant niet beschikt over basale werknemersvaardigheden, slaagt niet. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de observaties van Sarr over de wijze waarop appellant zich presenteert, overeenkomen met de observaties van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat uit het verslag van Sarr niet overtuigend volgt dat appellant geen basale werknemersvaardigheden heeft. Daarbij is tevens van belang geacht dat appellant beschikt over een arbeidsverleden. Op 8 november 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onder verwijzing naar het Compendium Participatiewet hierover toegelicht dat het gaat om basale vaardigheden met de nadruk op basaal. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft uiteengezet dat onder basale werknemersvaardigheden wordt verstaan het kunnen nakomen van afspraken en deze kunnen begrijpen, onthouden en uitvoeren. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat appellant in diverse situaties heeft laten zien dat hij hiertoe in staat is. Dit stemt overeen met wat gezinsbegeleider [naam 3] heeft toegelicht. Bij Bureau Jeugdzorg Haaglanden heeft hij namelijk aangegeven dat wanneer appellant een duidelijke opdracht/taak krijgt hij hiermee uit de voeten kan. Appellant is bereid dit te doen maar behoeft wel continue aansturing. Met hulp en aansturing is de zelfredzaamheid van appellant voldoende te ondersteunen. Er is geen noodzaak tot het overnemen van taken. De Raad voegt hieraan toe dat uit vaste rechtspraak van de Raad [1] volgt dat de noodzaak van intensieve begeleiding of voortdurend toezicht het aannemen van arbeidsvermogen niet uitsluit. Het Uwv heeft onderkend dat appellant beperkingen heeft, maar de omvang van deze beperkingen is niet zodanig dat hij op 20 januari 2022 aan de vereisten voor een Wajong-uitkering voldoet.
4.4.
Omdat de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv ontbreekt, wordt het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen, afgewezen.
4.5.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellant op 20 januari 2022 beschikt over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.
Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
5. De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel en kort gezegd niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. [2] Vanaf de ontvangst door het Uwv van het bezwaarschrift van appellant op 3 mei 2022 tot de datum van deze uitspraak zijn drie jaren en ongeveer een maand verstreken. De redelijke termijn is dus niet overschreden. Het verzoek wordt afgewezen.

Conclusie en gevolgen

6. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, voor zover aangevochten. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Het verzoek om schadevergoeding wegens schending van de redelijke termijn wordt afgewezen.
7. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn af.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van D. Semiz als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2025.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) D. Semiz

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 14 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1461.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009.