ECLI:NL:CRVB:2025:831

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
23/1646 PW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van herzieningsverzoek wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in het verzet van appellante tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar herzieningsverzoek. De Raad had eerder, op 18 juni 2024, het herzieningsverzoek van appellante tegen een uitspraak van 24 maart 2022 niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet was betaald. Appellante was het niet eens met deze beslissing en diende verzet in. Tijdens de zitting op 17 april 2025 was appellante aanwezig, maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam was niet vertegenwoordigd.

De Raad heeft overwogen dat appellante meerdere keren was gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en dat zij niet tijdig had betaald. Appellante voerde aan dat zij geen griffierecht verschuldigd was voor haar verzoek om herziening van een verzetuitspraak, omdat een verzetschrift volgens haar geen beroepschrift is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft echter vastgesteld dat volgens de wet griffierecht verschuldigd is voor een verzoek om herziening, en dat de verzetprocedure deel uitmaakt van het hoger beroep.

De Raad heeft geconcludeerd dat het verzoek om herziening terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat het griffierecht niet was betaald. De overige gronden van appellante zijn onbesproken gelaten, en het verzet is ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door J.C. Boeree, met S. Pouw als griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 28 mei 2025
23/1646 PW-V, 23/1650 PW-V, 23/1651 PW-V, 23/1652 PW-V, 23/1653 PW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzet in verband met het verzoek om herziening van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 maart 2022, 21/1588 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

In de uitspraak van 18 juni 2024 heeft de Raad het door appellante ingestelde herzieningsverzoek tegen de uitspraak van de Raad van 24 maart 2022 niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet is betaald en redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
Appellante is het niet eens met de niet-ontvankelijkverklaring en heeft verzet ingediend.
Het verzet is behandeld op de zitting van 17 april 2025. Appellante is verschenen. Namens het college is niemand verschenen.

OVERWEGINGEN

Op 3 juni, 28 oktober en 29 november 2023 is appellante erop gewezen dat zij griffierecht moet betalen en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van de laatste brief moet zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat het herzieningsverzoek niet inhoudelijk zal worden behandeld.
Het griffierecht is vervolgens niet betaald.
In verzet heeft appellante verschillende gronden aangevoerd. Appellante is het niet eens met de heffing van het griffierecht in deze zaak. Zij stelt dat zij bij haar verzoek om herziening van een verzetuitspraak geen griffierecht is verschuldigd, omdat een verzetschrift geen beroepschrift is in de zin van artikel 8:41 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarbij stelt zij dat het innen van griffierecht bij de Rechtspraak een instrument is om mensen met het concept ‘beroep op betalingsonmacht’ de toegang tot het recht te weigeren, hen het systeem uit te werken en onder een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit, rechtsbescherming en rechtsherstel uit te komen. Ook stelt appellante dat de Raad de brief van appellante van 8 juni 2023 heeft aangemerkt als verzoek om vrijstelling van betaling van griffierecht om daarmee waarschijnlijk appellante via een fictieve bewijspositie het systeem uit te werken en inhoudelijke behandeling van de gemeentelijke besluiten betreffende de bijstand te omzeilen. De Raad zoekt daarmee de minst efficiënte manier om kennis te nemen van appellante haar inkomenspositie uit 2020. In de uitspraak van 24 maart 2022 werd eveneens het beroep op betalingsonmacht uit 2021 gebruikt om de toegang tot het recht te weigeren.
De eerste vraag die de Raad moet beantwoorden is of appellante voor de behandeling van haar verzoek om herziening van de verzetuitspraak van 24 maart 2022 griffierecht is verschuldigd. De Raad overweegt hierover als volgt.
Uit het wettelijk systeem volgt dat voor een verzoek om herziening van een uitspraak op verzet griffierecht verschuldigd is. In artikel 8:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift griffierecht wordt geheven. Op grond van artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep. In artikel 8:119, tweede lid, van de Awb is bepaald dat dit van overeenkomstige toepassing is op het verzoek om herziening.
Uit artikel 8:119 Awb volgt dus dat er griffierecht moet worden betaald voor een verzoek om herziening. De verzetprocedure maakt deel uit van het hoger beroep, als bedoeld in artikel 8:119, derde lid, van de Awb. Dat de Raad bij een verzoek om herziening van een uitspraak op verzet griffierecht heft, volgt bijvoorbeeld uit de uitspraak van de Raad van 21 februari 2014. [1] Dit betekent dat appellante griffierecht diende te betalen voor de behandeling van haar verzoek om herziening.
Appellante heeft gesteld dat het concept ‘beroep op betalingsonmacht’ ertoe leidt dat mensen toegang tot het recht wordt geweigerd en zij het systeem worden uitgewerkt. Zij heeft om haar moverende reden geen beroep op betalingsonmacht gedaan in deze zaak.
De Raad heeft in eerdere uitspraken overwogen dat in het algemeen kan worden aangenomen dat met de regeling in het bestuursrecht over heffing van griffierecht, inclusief de daarbij behorende bedragen, rechtzoekenden de toegang tot de rechter niet wordt ontnomen. Bij onvoldoende financiële draagkracht kan heffing van het griffierecht de toegang tot de rechter echter belemmeren. [2] In de rechtstaat is de toegang tot een onafhankelijke rechterlijke instantie heel belangrijk. Dit belang is ook neergelegd in artikel 6 van het EVRM. In een dergelijke situatie kan vrijstelling van het griffierecht worden verleend. De Raad heeft voor die gevallen beslist welke criteria in bestuursrechtelijke zaken gehanteerd worden bij een beroep op betalingsonmacht. Daarmee is de toegang tot de rechter ook verzekerd voor mensen die onvoldoende financiële draagkracht hebben. Gelet hierop faalt de stelling van appellante dat haar de toegang tot de rechter wordt ontzegd door het systeem van het beroep op betalingsonmacht.
Het staat vast dat het griffierecht niet is betaald. Dit betekent dat het verzoek om herziening terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
Dit betekent verder dat de overige gronden van appellante onbesproken kunnen blijven.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025.
(getekend) J.C. Boeree
(getekend) S. Pouw

Voetnoten

1.CRvB 21 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:558.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 13 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:282.