In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de intrekking van een persoonsgebonden budget (pgb) door het zorgkantoor, dat dit deed op basis van fraudemeldingen. De budgethouder, samen met twee betrokkenen, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De rechtbank heeft de bezwaren van de betrokkenen gegrond verklaard, maar het zorgkantoor heeft in hoger beroep aangevoerd dat de betrokkenen geen belanghebbenden zijn bij het besluit van intrekking. De Raad heeft de zaak zonder zitting behandeld, omdat partijen geen zitting hebben aangevraagd. De Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte de betrokkenen als belanghebbenden heeft aangemerkt. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart de bezwaren van de betrokkenen niet-ontvankelijk. Tevens wordt het zorgkantoor veroordeeld in de proceskosten van de betrokkenen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een juiste kwalificatie van belanghebbenden in bestuursrechtelijke procedures.