ECLI:NL:CRVB:2025:861

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
23/3313 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand wegens niet duurzaam gescheiden leven van echtgenoten

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om bijstand op de grond dat appellante niet duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot. Appellante, die gehuwd was met X, heeft aangevoerd dat zij wel degelijk duurzaam gescheiden leeft, omdat X naar Turkije is geëmigreerd en zij geen intentie heeft om van hem te scheiden. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat appellante en X in de te beoordelen periode niet duurzaam gescheiden leefden. De Raad stelt vast dat, hoewel X niet meer op hetzelfde adres woont, de echtelijke samenleving kan bestaan zonder dat de betrokkenen samenwonen. Appellante heeft verklaard dat zij en X regelmatig contact hebben en dat er na zijn emigratie niets is veranderd in hun relatie. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Limburg, die eerder het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard. De Raad concludeert dat de afwijzing van de aanvraag om bijstand terecht is, omdat appellante niet als zelfstandig subject van bijstand kan worden beschouwd. De uitspraak is gedaan op 13 mei 2025.

Uitspraak

23/3313 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 1 november 2023, 23/174 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
Datum uitspraak: 13 mei 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak om de afwijzing van een aanvraag om bijstand op de grond dat appellante niet duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot en zij daarom geen zelfstandig subject van bijstand is. Appellante is het met deze afwijzing niet eens. Zij stelt dat zij wel duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot, omdat zij beiden de intentie hadden om hun echtelijke samenleving duurzaam te verbreken. Net als de rechtbank komt de Raad tot het oordeel dat appellante niet duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot en het college de aanvraag om bijstand daarom terecht heeft afgewezen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R.M.J. Schoonbrood, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft met een brief van 7 februari 2025 aan partijen voorgehouden hoe de Raad het geschil tussen partijen ziet, dat hij daarover geen vragen heeft en hij een zitting niet nodig acht om het geschil te kunnen beslechten.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, omdat partijen niet binnen de gestelde termijn hebben verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Daarna heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Op 16 mei 2022 heeft appellante zich gemeld om bijstand op grond van de Participatiewet (PW), naar de norm voor een alleenstaande. Appellante heeft bij haar aanvraag onder meer opgegeven dat zij gehuwd is met X, hij haar op 16 mei 2022 heeft verlaten, hij naar Turkije is verhuisd en zij daardoor niet meer beschikt over inkomsten. Het college heeft appellante naar aanleiding van deze aanvraag verzocht om verschillende stukken over te leggen, waaronder de bankafschriften van haar en van X. Op 15 juni 2022 heeft een gesprek met appellante plaatsgevonden. Nadien heeft het college bij appellante nadere stukken opgevraagd.
1.2.
Met een besluit van 28 juni 2022 heeft het college de aanvraag om bijstand met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling gesteld op de grond dat appellante verschillende stukken niet heeft ingeleverd. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en aangevoerd dat zij duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot en zij daarom een zelfstandig subject van bijstand is.
1.3.
Hangende bezwaar tegen het besluit van 28 juni 2022 heeft appellante in oktober 2022 een nieuwe aanvraag om bijstand naar de norm voor een alleenstaande ingediend. In het kader van die aanvraag heeft zij op 1 november 2022 een schriftelijke verklaring ingeleverd en is op 16 november 2022 opnieuw een gesprek met haar gevoerd. Met een besluit van 22 november 2022 heeft het college deze aanvraag afgewezen.
1.4.
Met een besluit van 8 december 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 28 juni 2022 gegrond verklaard in die zin dat het besluit tot buiten behandelingstelling wordt herroepen en de aanvraag om bijstand wordt afgewezen op de grond dat appellante niet heeft aangetoond dat zij duurzaam gescheiden leeft van X, waardoor zij geen zelfstandig subject is van bijstand.
1.5.
Op 24 januari 2023 heeft appellante opnieuw een aanvraag om bijstand ingediend naar de norm voor een alleenstaande. Met een besluit van 27 maart 2023 heeft het college aan appellante met ingang van 24 januari 2023 bijstand naar de norm voor een alleenstaande toegekend. Het college is daartoe overgegaan omdat appellante een verzoek tot echtscheiding heeft ingediend bij de rechtbank en is gebleken dat zij geen contact meer heeft met X.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daaraan heeft de rechtbank, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Appellante en X hebben weliswaar niet meer de intentie om samen te gaan wonen omdat X definitief naar Turkije is geëmigreerd, maar appellante en X waren in de te beoordelen periode niet voornemens om te gaan scheiden. Het tegendeel is juist het geval, nu appellante te kennen heeft gegeven dat het haar wens was om gehuwd te blijven en zij en haar echtgenoot regelmatig contact hadden.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
De wettelijke regel die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk is, is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. In een geval waarin het bestuursorgaan een aanvraag om bijstand met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling heeft gesteld en na bezwaar alsnog inhoudelijk op die aanvraag heeft beslist, loopt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel vanaf de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het besluit op het bezwaar. Dit betekent dat in dit geval de te beoordelen periode loopt van 16 mei 2022 tot en met 8 december 2022.
4.2.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Bij aanvragen om bijstand rust de bewijslast van de bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf. De aanvrager dient duidelijkheid te verschaffen over zijn woon-, leef- en inkomenssituatie.
4.3.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de PW wordt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is aangemerkt als ongehuwd. Echtgenoten leven pas duurzaam gescheiden, als beiden of één van hen het echtelijk samenleven wil verbreken, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt alsof hij niet met de ander gehuwd is en dit door ten minste één van beiden als blijvend is bedoeld. Dit is vaste rechtspraak. [1] Dit zal moeten blijken uit concrete feiten en omstandigheden.
4.4.
Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat uitsluitend beoordeeld moest worden of in de te beoordelen periode sprake was van een duurzaam gewilde verbreking van de echtelijke samenleving tussen haar en X. Dat was volgens appellante het geval. Uit wat appellante tijdens het gesprek op 15 juni 2022 heeft verklaard blijkt dat X is verhuisd naar Turkije en hij niet de intentie heeft om terug te keren naar Nederland. Tussen haar en X was geen financiële verbondenheid. Om die reden was sprake van een duurzaam gewilde verbreking van de echtelijke samenleving. Dat appellante niet de intentie had om een echtscheiding aan te vragen betekent niet dat zij niet duurzaam gescheiden leefde van X. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.4.1.
Vaststaat dat appellante en X gehuwd waren gedurende de te beoordelen periode, maar dat zij geen hoofdverblijf op hetzelfde adres hadden. Het gegeven dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning is niet voldoende om een duurzaam gescheiden leven aan te nemen. De echtelijke samenleving kan ook bestaan zonder dat de betrokkenen samenwonen. Dit volgt uit eerdere rechtspraak. [2] Dat is in de situatie van appellante het geval. Daarbij is het volgende van belang. X is één dag voor de aanvraag om bijstand, te weten op 15 mei 2022, geëmigreerd naar Turkije. Daarvoor woonde hij en appellante samen in een woning en leefden ze samen van een inkomen. Appellante heeft verklaard dat haar echtgenoot naar Turkije is verhuisd om meer rust te ervaren en hij aan haar heeft gevraagd om met haar mee te gaan. Omdat zij dat niet wilde, is zij buiten haar wens om feitelijk gescheiden van tafel en bed. Appellante heeft daarbij te kennen gegeven dat zij niet de intentie heeft om van X te scheiden en er na zijn emigratie niets is veranderd in hun relatie. Appellante heeft ook verklaard dat zij en X sinds zijn emigratie één tot twee keer per week telefonisch contact hebben. Van een bestendige gewilde verbreking van de echtelijke samenleving is om die reden dus geen sprake. De Raad neemt daarbij nog in aanmerking dat appellante en X in juli 2022, dus na de emigratie van X, een AOW-uitkering ontvingen naar de norm voor gehuwden en zij dus ook voor de AOW als gehuwd werden aangemerkt. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat appellante en X niet duurzaam gescheiden leefden. Dit betekent dat appellante in de te beoordelen periode niet als zelfstandig subject van bijstand kon worden beschouwd.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag om bijstand in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2025.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) R.L. Rijnen

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regel

Artikel 3, tweede lid, van de Participatiewet
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een aanverwant in de eerste graad, een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;
b. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2918.
2.Zie de uitspraak van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932.