ECLI:NL:CRVB:2025:863

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
24/2674 WMO15-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het belang bij een inhoudelijke beoordeling van een beroep inzake opvang onder de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze zaak hebben appellanten, geboren in 1999 en 2004, in juni 2023 met hun baby Nederland bereikt in de hoop op een beter leven. Na aankomst bleek het onderdak dat zij via een stichting hadden geregeld ongeschikt, wat leidde tot problemen met de hoofdbewoner. Na een melding bij Veilig Thuis werd hun baby onder toezicht gesteld en in een crisispleeggezin geplaatst. Appellanten maakten gebruik van een crisisbed in de opvang van het Leger des Heils, maar kregen op 3 augustus 2023 te horen dat zij de opvang op 8 augustus moesten verlaten. Het college van burgemeester en wethouders verklaarde hun bezwaar tegen deze beslissing niet-ontvankelijk, omdat de brieven van het Leger des Heils geen besluiten waren in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellanten tegen dit besluit ook niet-ontvankelijk, omdat niet duidelijk was wat zij nog wilden bereiken met een inhoudelijke beoordeling. Appellanten waren het niet eens met deze uitspraak en stelden dat zij zekerheid wilden over toekomstige opvang en emotionele schade hadden geleden door de gang van zaken.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellanten geen belang hadden bij een inhoudelijke beoordeling. Mocht het in de toekomst nodig zijn om opnieuw opvang aan te vragen, dan zou dit een nieuwe procedure vereisen. De Raad concludeerde dat er geen procesbelang was voor vergoeding van immateriële schade, omdat het beëindigen van de opvang niet de reden was dat hun baby niet bij hen werd geplaatst. Het hoger beroep werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd, zonder vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/2674 WMO15-PV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 oktober 2024, 24/337 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant 1] en [Appellant 2] te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van [plaatsnaam 2] (college)
Datum uitspraak: 22 mei 2025
Zitting hebben: M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en J.J. Janssen en C.W.C.A. Bruggeman als leden
Griffier: C.C.M. van ’t Hol
Appellanten hebben via een digitale beeldverbinding aan de zitting deelgenomen. Daarnaast zijn voor appellanten mr. G.A.S. Maduro, advocaat, en [X] verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. C. Steunenberg, L. Buwalda-Alilouch en P. Algoe.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.

OVERWEGINEN

1.1.
Appellanten, geboren in 1999 en 2004, zijn in juni 2023 met hun toen zes maanden oude baby vanuit [woonplaats] naar Nederland gekomen met de wens om een beter leven op te bouwen. Via een stichting hadden appellanten voorafgaand aan hun komst naar Nederland onderdak geregeld. Dat onderdak bleek ongeschikt, onder meer omdat appellante werd lastiggevallen door de hoofdbewoner. Vanwege die situatie zijn appellanten naar de politie gegaan. Vervolgens is een melding bij Veilig Thuis gedaan en is de baby onder toezicht gesteld en in een crisispleeggezin geplaatst. Vanaf begin juli 2023 hebben appellanten gebruik gemaakt van een crisisbed in de dag- en nachtopvang van het Leger des Heils, appellant in [plaatsnaam 1] en appellante in [plaatsnaam 2].
1.2.
Met brieven van 3 augustus 2023 heeft het Leger des Heils aan appellanten medegedeeld dat zij op 8 augustus 2023 de dag- en nachtopvang moeten verlaten.
1.3.
Met een ongedateerd besluit (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellanten tegen de brieven van het Leger des Heils van 3 augustus 2023 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brieven volgens het college geen besluiten zijn in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellanten geen belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Volgens de rechtbank is niet duidelijk geworden wat appellanten feitelijk nog willen bereiken met een oordeel over de (kortstondige) toegang tot de opvang ergens in Nederland over een datum die (ver) in het verleden ligt, nu zij zelf inmiddels al langere tijd op [woonplaats] verblijven. Appellanten hebben volgens de rechtbank ook geen procesbelang in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, omdat niet op voorhand aannemelijk is dat voor vergoeding in aanmerking komende schade is geleden als gevolg van de beëindiging van het verblijf in de dag- en nachtopvang per 8 augustus 2023.
3. Appellanten zijn het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij hebben tegen die uitspraak aangevoerd dat zij met deze procedure zekerheid wensen te krijgen dat wanneer zij zich opnieuw melden voor opvang, die opvang ook aan hen wordt geboden. Daarnaast stellen zij, door de gang van zaken emotionele schade te hebben geleden.
4.1.
De Raad is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellanten geen belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep. Mochten appellanten in de toekomst opnieuw naar Nederland komen en gebruik willen maken van opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), dan zullen zij een nieuwe melding moeten doen. Die zal leiden tot een nieuw onderzoek. Een oordeel in deze zaak, waarin aan de orde is een niet-ontvankelijkverklaring van bezwaren tegen de beëindiging van dag- en nachtopvang door het Leger des Heils, kan voor een dergelijke nieuwe procedure geen betekenis hebben.
4.2.
Procesbelang is ook niet gelegen in vergoeding van immateriële schade. Het is op voorhand onaannemelijk dat appellanten immateriële schade hebben geleden die naar de maatstaven die daarvoor in vaste rechtspraak worden gesteld [1] voor vergoeding in aanmerking komt. Hierbij is van belang dat, anders dan appellanten stellen, het beëindigen van de dag- en nachtopvang niet de reden was dat hun baby niet bij hen werd geplaatst. De overigens gestelde schade is op geen enkele wijze onderbouwd en staat bovendien zover verwijderd van de gedragingen van het college dat op voorhand onaannemelijk is dat voor vergoeding in aanmerking komende schade is geleden.
4.3.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgen appellanten geen vergoeding voor hun proceskosten en het betaalde griffierecht.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter van de meervoudige kamer
(getekend) C.C.M. van ’t Hol (getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2201.