ECLI:NL:CRVB:2025:880

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
23/2239 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering AOW en toekenning AIO met betrekking tot ingangsdatum

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) met betrekking tot de wijziging van zijn AOW-pensioen en de toekenning van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO). Appellant ontving sinds 2 november 2018 een AOW-pensioen voor alleenstaanden, maar is op [datum] 2019 getrouwd. De Svb heeft op basis van deze wijziging de norm van het AOW-pensioen per 1 juni 2019 aangepast naar de norm voor gehuwden. Tevens heeft de Svb een bedrag van € 11.201,21 aan te veel ontvangen AOW-pensioen teruggevorderd. Appellant heeft in beroep alleen gronden aangevoerd tegen de ingangsdatum van de AIO, maar in hoger beroep geen gronden tegen de wijziging van het AOW-pensioen en de terugvordering. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat deze gronden niet meer aan de orde kunnen worden gesteld, omdat appellant deze in eerdere fases van de procedure heeft prijsgegeven. Het hoger beroep wordt daarom verworpen en de eerdere uitspraak van de rechtbank blijft in stand. Appellant krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

23/2239 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 juni 2023, 22/5200 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 10 juni 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak om een besluit tot wijziging van het pensioen van appellant op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW-pensioen) van een ongehuwdenpensioen naar een gehuwdenpensioen, een besluit tot terugvordering van teveel ontvangen AOW-pensioen en een besluit tot toekenning van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO). De Svb heeft de afzonderlijke bezwaren tegen deze besluiten in één besluit ongegrond verklaard. Appellant heeft vervolgens in beroep alleen gronden gericht tegen de toekenning van de AIO. In hoger beroep heeft hij geen gronden gericht tegen het oordeel van de rechtbank daarover. Hij heeft in hoger beroep alleen gronden aangevoerd die zien op het AOW-pensioen en de terugvordering, maar die kunnen niet meer aan de orde worden gesteld. Het hoger beroep slaagt daarom niet.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.B. Ullah, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft appellant met een brief van 7 februari 2025 (regiebrief) laten weten hoe hij het geschil voorshands ziet, vragen gesteld en appellant in de gelegenheid gesteld het hoger beroep toe te lichten. De Raad heeft appellant ook gewezen op zijn recht om ter zitting te worden gehoord. Appellant heeft geen nadere toelichting gegeven. Hij heeft wel toestemming gegeven om een onderzoek ter zitting achterwege te laten.
Vervolgens heeft de Raad de Svb met een brief van 7 maart 2025 gewezen op het recht om ter zitting te worden gehoord. De Svb heeft niet binnen de gegeven termijn verklaard gebruik te willen maken van dat recht.
De Raad heeft vervolgens met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Daarna heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontving sinds 2 november 2018 een AOW-pensioen naar de norm voor een alleenstaande. Appellant is op [datum] 2019 getrouwd met een Russische vrouw.
1.2.
Met een brief van 23 maart 2021 heeft de Svb informatie gevraagd aan appellant over zijn woonsituatie. Hij heeft op 14 april 2021 het ‘formulier woonsituatie’ ingevuld en aan de Svb teruggezonden en daarop onder meer vermeld dat hij zoekende is naar een andere woning voor hem en zijn vrouw, die nog in Rusland woont.
1.3.
Met een besluit van 16 december 2021 heeft de Svb de norm van het AOW-pensioen van appellant met ingang van 1 juni 2019 gewijzigd in de norm voor gehuwden (besluit 1). Met een besluit van 11 april 2022 heeft de Svb een bedrag van € 11.201,21 aan te veel ontvangen AOW-pensioen van appellant teruggevorderd (besluit 2).
1.4.
Appellant heeft op 19 januari 2022 een AIO aangevraagd. Met een besluit van 11 mei 2022 heeft de Svb aan appellant met ingang van 1 april 2022 een AIO toegekend (besluit 3).
1.5.
Met een besluit van 15 juli 2022 (bestreden besluit) heeft de Svb de afzonderlijke bezwaren tegen de besluiten 1, 2 en 3 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellant op [datum] 2019 is gehuwd en daarom vanaf 1 juni 2019 recht heeft op een gehuwdenpensioen. De Svb ziet geen dringende redenen om af te zien van herziening en terugvordering. Volgens de Svb kan de AIO niet met ingang van een eerdere datum worden toegekend, omdat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die een toekenning met terugwerkende kracht rechtvaardigen. De AIO kan ook niet worden toegekend met ingang van de datum van de aanvraag op 19 januari 2022, omdat de inkomsten van appellant tot 1 april 2022 hoger waren dan de bijstandsnorm.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep alleen gronden aangevoerd tegen de wijziging van het AOW-pensioen en de terugvordering. Zoals in de aangevallen uitspraak staat en de Raad appellant heeft voorgehouden in de regiebrief, heeft hij in beroep alleen gronden gericht tegen de ingangsdatum van de AIO. De rechtbank heeft appellant dit ter zitting ook voorgehouden en appellant heeft toen desgevraagd bevestigd dat het beroep zich alleen richt tegen de ingangsdatum van de AIO. Appellant heeft daarmee bewust afgezien van het aan de orde stellen van mogelijke gebreken van het bestreden besluit voor zover dat besluit ziet op de wijziging van zijn AOW-pensioen en de terugvordering.
4.2.
Een partij mag in hoger beroep nieuwe beroepsgronden aanvoeren. Maar dat geldt niet voor beroepsgronden die in een eerdere fase van de procedure bewust niet aan de orde zijn gesteld of zijn prijsgegeven. Dit is vaste rechtspraak. [1] Gelet hierop hoeven de in hoger beroep aangevoerde beroepsgronden die zien op de wijziging van het AOW-pensioen en de terugvordering niet te worden besproken.
4.3.
Andere gronden die wel moeten worden besproken zijn er niet. Appellant heeft namelijk geen gronden aangevoerd tegen de overweging van de rechtbank die ziet op de ingangsdatum van de AIO en heeft naar aanleiding van de regiebrief ook geen aanleiding gezien daar alsnog gronden tegen te formuleren.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd. Dit betekent dat de wijziging van het AOW-pensioen van appellant, de terugvordering en de ingangsdatum van de toegekende AIO in stand blijven.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2025.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) R.L. Rijnen

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van 5 januari 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AU9486.