ECLI:NL:CRVB:2025:899

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
22/589 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens ontbreken procesbelang na nieuwe beslissing op bezwaar door Uwv

In deze zaak gaat het om de vraag of appellante, een stichting, nog belang heeft bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak nadat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met een nieuwe beslissing op bezwaar volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van procesbelang. De Raad stelt vast dat appellante geen ander resultaat kan bereiken dat voor haar feitelijke betekenis kan hebben, aangezien het Uwv de aansprakelijkheid voor de schade die voortvloeit uit de onterecht opgelegde loonsanctie heeft erkend en bereid is deze schade te vergoeden. De uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 januari 2022, waartegen het hoger beroep was ingesteld, blijft daardoor in stand. De Raad heeft het onderzoek ter zitting achterwege gelaten en het hoger beroep op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht gesloten. De uitspraak is gedaan op 11 juni 2025.

Uitspraak

22/589 WIA, 25/579 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 januari 2022, 20/7035 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[naam stichting] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 11 juni 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of appellante nog belang heeft bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak nadat het Uwv met een nieuwe beslissing op bewaar in hoger beroep volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante. De Raad is van oordeel dat het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van procesbelang.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.Th.S. van Gelder, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft op 1 maart 2024 een nieuwe beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen. Het beroep tegen dit besluit is geregistreerd onder nummer 25/579.
Appellante heeft haar zienswijze gegeven op bestreden besluit 2.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Betrokkene was werkzaam bij appellante als leerkracht voor 16,78 uur per week. Op 24 oktober 2017 heeft zij zich ziekgemeld met belemmerende gezondheidsklachten. Betrokkene heeft op 4 juli 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen aangevraagd. Op 20 augustus 2019 heeft betrokkene het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts van het Uwv. Deze arts heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst opgesteld. Een arbeidsdeskundige heeft op 15 oktober 2019 het re-integratieverslag beoordeeld. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat de re-integratie-inspanningen van appellante onvoldoende zijn geweest en er geen deugdelijke grond is voor dit verzuim. Met een besluit van 15 oktober 2019 heeft het Uwv aan appellante een loonsanctie opgelegd. Deze sanctie houdt in dat appellante het loon aan betrokkene moet doorbetalen tot 20 oktober 2020.
1.2.
Bij besluit van 11 mei 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft voorop gesteld dat niet in geschil is dat betrokkene niet is hervat in structureel werk. Het Uwv heeft daarom terecht aangenomen dat in dit geval geen sprake is van een bevredigend re-integratieresultaat en dat daarom toegekomen wordt aan een beoordeling van de re-integratie-inspanningen. Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat in het kader van de re-integratie van een werknemer de werkgever gehouden kan zijn tot het aanpassen of samenvoegen van elementen van bestaande functies. Hoever die verplichting strekt is mede afhankelijk van de omvang en diversiteit van de organisatie van de werkgever. Daarnaast kunnen zich omstandigheden voordoen die maken dat het creëren van een aangepaste of nieuwe functie van de werkgever in redelijkheid niet is te vergen. In het geval van appellante heeft de rechtbank geoordeeld dat niet aannemelijk is dat er geen passende functie voor de betrokken werkneemster is te creëren door aanpassing van een functie of samenvoeging van taken. Ook is volgens de rechtbank niet gebleken dat het creëren van een passende functie niet van appellante kan worden gevergd.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Kort samengevat heeft appellante aangevoerd dat binnen haar organisatie geen passende functie voor de betrokken werkneemster aanwezig was, het voorts niet mogelijk was een passende functie te creëren en er geen mogelijkheid bestond om structureel passende deeltaken door middel van herschikking van taken (jobcarving) aan de betrokken werkneemster aan te bieden.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
In hoger beroep heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (bestreden besluit 2), waarbij het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 oktober 2019 alsnog gegrond is verklaard en is vastgesteld dat ten onrechte een loonsanctie is opgelegd. Hieraan ligt een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 16 februari 2024 ten grondslag, waarin is geconcludeerd dat appellante niet langer verweten kan worden dat de re-integratie-inspanningen niet volledig zijn benut. Ten onrechte is aangenomen dat de van toepassing zijnde CAO en het functiehuis voldoende aanknopingspunten zouden bieden om de betrokken werkneemster structureel passende werkzaamheden aan te bieden omdat het niet mogelijk blijkt een passend takenpakket te creëren of vanuit bestaande functies diverse werkzaamheden te bundelen tot een passend takenpakket. Voor zover appellante hierdoor schade heeft geleden, acht het Uwv zich daarvoor in beginsel aansprakelijk. Tot slot heeft het Uwv bij het bestreden besluit 2 bepaald de kosten die appellante in bezwaar heeft gemaakt te vergoeden tot een bedrag van €1.248,-.
Zienswijze van appellante tegen het bestreden besluit 2
3.3.
Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat met het bestreden besluit 2 weliswaar volledig tegemoet is gekomen aan haar bezwaren, maar dat de gehele onderwijsbranche belang blijft houden bij vernietiging van de aangevallen uitspraak.

Het oordeel van de Raad

Het bestreden besluit 2
4.1.
Het bestreden besluit 2 komt geheel tegemoet aan het (hoger) beroep van appellante. Gelet op de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Awb wordt dit besluit daarom niet in de beoordeling van het hoger beroep betrokken.
4.2.
Nu het bestreden besluit 2 niet in de beoordeling wordt betrokken, komt de Raad toe aan de beoordeling van het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak.
Procesbelang bij beoordeling van het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak
4.3.
Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak [1] bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van alleen een formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang.
4.4.
Met een beoordeling van het hoger beroep kan appellante geen ander resultaat bereiken dat voor haar feitelijke betekenis kan hebben. Dat de gehele onderwijsbranche belang heeft bij een vernietiging van de aangevallen uitspraak, zoals appellante heeft betoogd, is – wat daar verder ook van zij – niet een belang van appellante en heeft daarmee uitsluitend een principieel karakter. Dat is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang. Voorts staat de onrechtmatigheid van het bestreden besluit door de intrekking daarvan vast. Het Uwv heeft de aansprakelijkheid voor de schade die het gevolg is van de onrechtmatig opgelegde loonsanctie erkend en heeft zich bereid verklaard die schade te vergoeden. Ook daarin is dus geen procesbelang voor appellante gelegen.

Conclusie en gevolgen

5. De overwegingen 4.3 en 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk is.
6.1.
Aanleiding bestaat het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.814,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1) en op € 1.360,50 in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van de zienswijze met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1), in totaal € 3.174,50.
6.2.
Ook moet het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.174,50;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 893,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van J.A. Adjei-Asamoah als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2025.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) J.A. Adjei-Asamoah

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 29 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3264.