In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 6 juni 2025, wordt geoordeeld dat de bezwaren van betrokkene 1 en betrokkene 2 niet-ontvankelijk verklaard hadden moeten worden. De zaak betreft een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank de bezwaren van betrokkenen tegen een besluit van het zorgkantoor gegrond verklaarde. Het zorgkantoor had op 25 augustus 2020 het persoonsgebonden budget van de budgethouder ingetrokken en een bedrag van € 77.073,- teruggevorderd. De Raad oordeelt dat betrokkenen geen belanghebbenden zijn bij het intrekkings- en terugvorderingsbesluit, en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij dat wel zijn. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak, behalve de beslissingen over proceskosten en griffierecht, en verklaart de bezwaren van betrokkenen niet-ontvankelijk. De Raad komt tot de conclusie dat het zorgkantoor in de proceskosten van zowel betrokkene 1 als betrokkene 2 moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 272,10 per persoon.