ECLI:NL:CRVB:2025:915
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van appellant en de geschiktheid voor geselecteerde functies in het kader van de EZWb
In deze zaak staat de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant centraal. Appellant, die als steigerbouwer werkte, is op 30 december 2018 uitgevallen met hartklachten en ontving een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 31 januari 2020, omdat appellant in staat werd geacht andere functies te vervullen. Na een periode van werkloosheid meldde appellant zich opnieuw ziek en ontving hij vanaf 27 september 2022 een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 3 februari 2023, wat appellant aanvecht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, en appellant ging in hoger beroep. De Raad beoordeelt of de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten. De Raad concludeert dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd, omdat appellant geschikt werd geacht voor de geselecteerde functies. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. Appellant heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die zijn standpunt onderbouwt. Het hoger beroep wordt afgewezen en de beëindiging van de ZW-uitkering blijft in stand.