ECLI:NL:CRVB:2025:915

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
24/2206 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van appellant en de geschiktheid voor geselecteerde functies in het kader van de EZWb

In deze zaak staat de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant centraal. Appellant, die als steigerbouwer werkte, is op 30 december 2018 uitgevallen met hartklachten en ontving een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 31 januari 2020, omdat appellant in staat werd geacht andere functies te vervullen. Na een periode van werkloosheid meldde appellant zich opnieuw ziek en ontving hij vanaf 27 september 2022 een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 3 februari 2023, wat appellant aanvecht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, en appellant ging in hoger beroep. De Raad beoordeelt of de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten. De Raad concludeert dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd, omdat appellant geschikt werd geacht voor de geselecteerde functies. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. Appellant heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die zijn standpunt onderbouwt. Het hoger beroep wordt afgewezen en de beëindiging van de ZW-uitkering blijft in stand.

Uitspraak

24/2206 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 augustus 2024, 23/10034 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 11 juni 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv de ZW-uitkering van appellant per 3 februari 2023 terecht heeft beëindigd. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat de eerder in het kader van de EZWb geselecteerde functies te verrichten. De Raad volgt dit standpunt van appellant niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. G. Sarier, advocaat, hoger beroep ingesteld en de gronden van het beroep ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 mei 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Sarier. Tevens is een tolk verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant was werkzaam als steigerbouwer. Op 30 december 2018 is appellant voor dit werk uitgevallen met hartklachten. Na beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. In het kader van een Eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 20 december 2019 de ZW-uitkering van appellant per 31 januari 2020 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn laatste werk als steigerbouwer, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies, te weten Productiemedewerker textiel, geen kleding (SBC-code 272043), Medewerker tandtechniek (SBC-code 264050) en Samensteller kunststof- en rubberindustrie (SBC-code 271130).
1.2.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 10 oktober 2020 heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard en ZW-uitkering beëindigd per 2 november 2020. Hieraan liggen een rapport van 23 september 2020 en een rapport van 8 oktober 2020 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 28 september 2020 en een rapport van 7 november 2020 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. Dit besluit staat in rechte vast.
1.3.
Appellant ontving vervolgens een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en heeft zich op 28 juni 2022 vanuit de WW opnieuw ziekgemeld, met pijn in de lies na een hartoperatie en hartklachten. Het Uwv heeft appellant vanaf 27 september 2022 een ZWuitkering toegekend. In verband hiermee heeft hij op 27 januari 2023 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 3 februari 2023 geschikt geacht voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 20 februari 2023 de ZW-uitkering van appellant per 3 februari 2023 beëindigd.
1.4.
Bij besluit van 24 augustus 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag, waarin wordt geconcludeerd dat appellant met zijn klachten, die objectief niet zijn veranderd, nog steeds geschikt is voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft uit het nadere lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep afgeleid dat het onderzoek in bezwaar onvoldoende zorgvuldig is geweest. Uit het aanvullende lichamelijk onderzoek hangende beroep volgen geen extra beperkingen ten opzichte van de eerdere EZWb-beoordeling. Omdat appellant in beroep geen nieuwe medische stukken heeft ingediend die een ander licht werpen op de zaak, betekent dit volgens de rechtbank dat de bij die beoordeling geselecteerde functies in medisch en arbeidskundig opzicht ook op 3 februari 2023 geschikt zijn voor appellant. Onder toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de rechtbank de schending van het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel gepasseerd. Wel heeft de rechtbank hierin aanleiding gezien het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellant volgt uit het (aanvullend) medisch onderzoek dat zijn medische beperkingen zijn toegenomen en dat deze toename met zich meebrengt dat de geselecteerde functies niet voor hem geschikt zijn. Het is evident dat appellant conditioneel zwakker is geworden, dat hij kampt met vermoeidheid en dat zijn leeftijd hem belemmert in zijn functioneren.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank het bestreden besluit over de beëindiging van de ZWuitkering terecht in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19 van de ZW heeft een betrokkene recht op een ZW-uitkering als hij ongeschikt is voor ‘zijn arbeid’. Volgens vaste rechtspraak wordt met ‘zijn arbeid’ bedoeld het laatst verrichte werk voorafgaand aan de ziekmelding. Dit is de hoofdregel.
4.2.
Een uitzondering hierop wordt aangenomen in de situatie dat eerder een EZWb heeft plaatsgevonden, betrokkene niet in enig werk heeft hervat en zich vervolgens weer ziek heeft gemeld. In een dergelijke situatie geldt het toetsingskader zoals uiteen is gezet in de uitspraak van de Raad van 23 december 2022. [1]
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Ter zitting is door appellant het standpunt ingenomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvolledig onderzoek heeft verricht. De Raad ziet geen aanleiding appellant hierin te volgen. In de bezwaarfase is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgebreid dossieronderzoek verricht, waarbij alle beschikbare medische informatie kenbaar in de beoordeling is betrokken. Hangende de beroepsprocedure heeft dezelfde verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien een aanvullend verzekeringsgeneeskundig onderzoek te verrichten, specifiek gericht op de lichamelijke klachten van appellant, omdat dit tijdens de bezwaarprocedure niet heeft plaatsgevonden. Hieruit volgt dat sprake is van een zorgvuldige besluitvorming. Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie in het geding gebracht die aanleiding geeft voor een ander oordeel. Ook heeft appellant zijn standpunt, dat zijn beperkingen zijn toegenomen, niet onderbouwd met medische informatie.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2025
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) D. Kovac

Voetnoten

1.CRvB 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2658.