Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
Het oordeel van de Raad
Conclusie en gevolgen
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante per 8 april 2023, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante betwist deze beslissing van het Uwv, omdat zij meent dat zij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 1 mei 2025, waarbij appellante via een beeldverbinding aanwezig was en werd bijgestaan door haar advocaat, mr. I.J.L. Gijsen. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.J.H.H. Fuchs.
De Raad oordeelt dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. De rechtbank Limburg had eerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad stelt vast dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellante, uitgaande van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die door een verzekeringsarts is opgesteld. De Raad concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv en dat appellante niet in aanmerking komt voor een hogere urenbeperking dan vastgesteld.
De Raad wijst ook het verzoek van appellante om benoeming van een onafhankelijke deskundige af, omdat er geen twijfel bestaat aan de medische beoordeling. De uitspraak bevestigt dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft en dat appellante geen recht heeft op schadevergoeding of proceskostenvergoeding.