Derde Meervoudige Belastingkamer
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
een uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst te P, de inspecteur.
1.1. Van belanghebbende is op 13 juli 2005 ter griffie van de Arrondissementsrechtbank te Haarlem een beroepschrift ontvangen, ingediend door mr. ( Advocaten te ) als gemachtigde. Het beroepschrift is door de griffier van voormelde rechtbank doorgezonden naar het Gerechtshof te Amsterdam.
Het beroep is, zo is vermeld in het beroepschrift, gericht tegen de uitspraak van de inspecteur betreffende de met dagtekening 31 december 2003 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998.
1.2. De oorspronkelijk aan belanghebbende opgelegde aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van f. 89.365.
De navorderingsaanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van f. 307.628 en is uiteindelijk verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f. 121.421.
1.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en de navorderingsaanslag.
1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak.
1.5. Ter zitting van 12 april 2006 zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde en mr. namens de inspecteur.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende was in het onderhavige jaar directeur en enig aandeelhouder van X Beheer B.V. (hierna: de vennootschap); hij dreef voorts tot 1 juli 1998 een eenmanszaak onder de naam A.
2.2. Tot de stukken (bijlage 2 bij het verweerschrift) behoort een kopie van een rapport met dagtekening 27 oktober 2003 van een boekenonderzoek dat is ingesteld bij de vennootschap en belanghebbende. Onderzocht zijn aspecten van en de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1998 tot en met 2000 van belanghebbende en de aangiften omzetbelasting en loonbelasting voor het tijdvak 1998 tot en met 2000 van de vennootschap.
Overeenkomstig de uitkomsten van het boekenonderzoek zijn de aangegeven en vastgestelde inkomens van belanghebbende voor de jaren 1998 tot en met 2000 verhoogd en zijn navorderingsaanslagen opgelegd, waaronder die waarop het beroep betrekking heeft.
2.3. In een schrijven van de accountant/belastingadviseur van belanghebbende (hierna: de adviseur) van 17 december 2003 aan de inspecteur wordt medegedeeld dat een aantal van de door de inspecteur voorgestelde correcties ‘vooralsnog’ niet gemotiveerd zal worden weersproken en dat met een deel van de correcties niet akkoord wordt gegaan, waaronder de ‘correctie a-pad’ ad f.185.000.
Verzocht is dit schrijven te beschouwen als een bezwaarschrift tegen de op te leggen naheffings- c.q. navorderingsaanslagen over de jaren 1997 tot en met 2000.
2.4. Op 23 maart 2004 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de inspecteur en (een medewerker van) de adviseur waarbij de bezwaren van de zijde van belanghebbende zijn besproken.
In een brief van 16 april 2004 schrijft de inspecteur aan de adviseur onder meer het volgende:
“Uw bezwaren zijn met name gericht tegen de volgende correcties:
(.....)
2e correctie a-pad 1998 en/of 1999
(.....)
Op dinsdag 23 maart 2004 hebben u en ik bovenstaande onderwerpen besproken.
Daarbij is het volgende aan de orde geweest en zijn in beginsel de volgende afspraken gemaakt.
(.....)
2e Correctie a-pad 1998 en/of 1999
(…)
Wij hebben het volgende hierover afgesproken:
Ten eerste zal het voordeel voor de heer X worden belast in het jaar 1999 en zal de correctie op dit punt in het jaar 1998 worden teruggenomen zodra de aanslag 1999 definitief is.”
2.5. In brieven van 28 april 2004, 8 juni 2004, 1 juli 2004, 15 november 2004 en 16 november 2004 hebben partijen hun standpunten nader uitgewerkt en toegelicht.
2.6. Bijlage 13 bij het verweerschrift is een kopie van een brief d.d. 25 november 2004 van de inspecteur aan de adviseur. In de aanhef van die brief is vermeld:
“Uitspraak op bezwaarschriften tegen de (navorderings)aanslagen Inkomstenbelasting 1998, 1999 en 2000 X
Vennootschapsbelasting 1998 X Beheer BV”
Voorts is in die brief onder meer het volgende vermeld:
“In mijn brief van 16 november 2004 heb ik u toegezegd de uiteindelijke uitwerking van het compromis inzake de bezwaarschriften tegen de aanslagen inkomstenbelasting van de heer X en de aanslag vennootschapsbelasting 1998 van X Beheer BV toe te zenden.
Ik doe dit middels deze brief in de vorm van de uitspraak op bezwaarschrift tegen bedoelde aanslagen.
Inkomstenbelasting de heer X
1998
Vastgesteld belastbaar inkomen f 307.628,-
Af: correcties aankoop a-pad vervalt - 185.000,- -/-
Vastgesteld belastbaar inkomen na bezwaar f 122.628,-
(.....)
De aanslagen zijn inmiddels door mij nader vastgesteld conform de gemaakte afspraken, welke hierboven zijn uitgewerkt.”
In de brief is geen rechtsmiddelverwijzing opgenomen.
2.7. Tot de stukken (bijlage 15 bij het verweerschrift) behoort voorts een kopie van een brief met dagtekening 24 februari 2005 van de adviseur aan de ontvanger van de Belastingdienst te P waarin onder meer het volgende is vermeld:
“Over 1998 tot en met 2000 staan diverse aanslagen inkomstenbelasting open.
De aanslag over 1998 is nog niet conform de afspraken met de fiscus vastgesteld (zie bijlage brief).
De aanslag 1999 ad € 30.889, de aanslag 2000 € 12.087 (exclusief kosten) en de aanslag 1998 te begroten op
± € 25.000 wil belastingplichtige ineens voldoen, middels verhoging hypotheek.
In afwachting van de verlaging 1998 verzoeken wij uitstel van betaling.”
2.8. Bijlage 16 bij het verweerschrift is een kopie van een brief van 24 februari 2005 van de adviseur aan de inspecteur waarin onder meer het volgende is vermeld.
“In 1999 is door de heer Y, voorzover door mij in te schatten, geen rekening gehouden met de bijtelling privé-gebruik auto naar tijdsgelang ( f 1.207,-- te veel). Uit praktische overwegingen verzoek ik u het voorgaande mee te nemen bij de verlaging 1998.”
2.9. In een faxbericht van 9 mei 2005 aan belanghebbende van B van de Belastingdienst te P (hierna: B) is het volgende vermeld (productie 2 bij het beroepschrift).
“Zoals telefonisch afgesproken doe ik u hierbij een overzicht van de totale openstaande schuld toekomen.
Aanslag Aanslagnummer Belasting Kosten Rente
Inkomstenbelasting 1999 ........H96 30889,00 2104,00 1798,00
Inkomstenbelasting 2000 ........H06 12087,00 850,00 585,00
Waz-premie 2001 ........W160 33,00
Waz-premie 2000 .........W060 20,00 41,00
Waz-premie 2002 ........W200 2336,00 199,00
Ik verzoek u om het totaalbedrag ad € 50942,00 over te maken naar bankrekeningnummer (...).”
2.10. In een faxbericht van 11 mei 2005 van B gericht aan de adviseur (productie 3 bij het beroepschrift) is het volgende vermeld.
“Naar aanleiding van het telefoongesprek van hedenmiddag deel ik u hierbij mede dat na betaling van een bedrag van € 50.092,00 de verschuldigde aanslagen zijn voldaan.
Zoals eveneens medegedeeld zal door de inspecteur de navorderingsaanslag over het belastingjaar 1998 worden vernietigd.
Ik hoop u hiermede voldoende te hebben ingelicht.”
2.11. Belanghebbende heeft op 11 mei 2005 € 45.000 overgemaakt naar de ontvanger. Op 12 mei 2005 heeft belanghebbende € 5.092 telefonisch naar de ontvanger doen overboeken.
2.12. In een stuk, gedagtekend 3 juni 2005, met als aanhef ‘Uitspraak op bezwaarschrift 1998 inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen’ is vermeld dat het belastbaar inkomen is vastgesteld op f. 121.421 en dat het te betalen bedrag aan belasting, vermeerderd met een vergrijpboete en met heffingsrente, f. 57.623 beloopt.
2.13. In een brief van B aan belanghebbende, gedagtekend 24 juni 2005 (productie 4 bij het beroepschrift), is onder meer het volgende vermeld:
“Naar aanleiding van het gesprek op mijn kantoor op 23 juni 2005 met betrekking tot de aanslag inkomstenbelasting 1998 kan ik u het volgende mededelen.
Met betrekking tot de aanslag inkomstenbelasting 1998 is er tussen de inspecteur (de heer ) en de ontvanger (ondergetekende) een misverstand ontstaan over het uiteindelijk nog verschuldigde bedrag.
Ik (de ontvanger) heb begrepen dat de aanslag zou komen te vervallen, terwijl de inspecteur bedoelde dat conform de gemaakte afspraak de correctie van f 185.000,00 met betrekking tot het pand a-pad zou komen te vervallen. Uw adviseur is, en derhalve ook u bent, met deze laatste afspraak bekend, zodat het u/uw adviseur (de heer ) direct duidelijk moet zijn geweest dat het hier een misverstand betreft.
(….)
Direct nadat mij duidelijk werd dat de aanslag niet zou worden vernietigd maar verminderd heb ik telefonisch contact met uw adviseur opgenomen en hem hiervan op de hoogte gebracht. Hij heeft mij daarbij toegezegd u van de omissie op de hoogte te zullen brengen.
Teneinde u enigszins te compenseren voor het gerezen misverstand, ben ik na intern overleg bereid om de kosten en de verschuldigde invorderingsrente bij directe betaling buiten beschouwing te laten. Voorts is de inspecteur bereid om bij de aanslag inkomstenbelasting 1998 af te zien van de formeel verschuldigde heffingsrente, alsmede de (opgelegde) boete te laten vervallen.
(….).
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat de navorderingsaanslag over het jaar 1998 was dan wel zou worden vernietigd door de inspecteur.
4. Standpunten van partijen
Hiervoor verwijst het Hof naar de stukken van het geding en het proces-verbaal van de zitting van 12 april 2006, waarvan een kopie aan deze uitspraak is gehecht.
5. Beoordeling van het geschil
5.1.1. In de brief van de inspecteur van 25 november 2004 is vermeld dat deze een uitspraak op bezwaar betreft. Voorts is vermeld op welk bedrag het belastbaar inkomen van belanghebbende over 1998 wordt berekend. Er wordt geen nader berekend bedrag aan verschuldigde belasting genoemd.
5.1.2. Het onder 2.12 vermelde stuk is eveneens als 'uitspraak op een bezwaarschrift 1998' aangeduid en daarin is eveneens een bedrag van het belastbaar inkomen van belanghebbende over 1998 vermeld.
5.1.3. Naar het oordeel van het Hof moet de brief van de inspecteur van 25 november 2004 worden aangemerkt als de uitspraak op bezwaar waartegen beroep openstaat. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat in dat schrijven met zoveel woorden is vermeld dat dit de uitspraak op bezwaar betreft. Hieraan doet het in die brief ontbreken van een rechtsmiddelverwijzing niet af.
5.1.4. Het beroepschrift van belanghebbende is – te rekenen vanaf 26 november 2004 – ruim na het verstrijken van de daarvoor geldende termijn ingediend. Niettemin dient niet-ontvankelijkverklaring van het beroepschrift met toepassing van het bepaalde in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht achterwege te blijven. Door het ontbreken van een rechtsmiddelverwijzing in de uitspraak op het bezwaar en het uitblijven van een mededeling over het te betalen bedrag kan immers redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest.
5.2. In de uitspraak van 25 november 2004 heeft de inspecteur vermeld dat het inkomen van belanghebbende over 1998 na bezwaar zou worden vastgesteld op f. 122.628. Vaststaat dat aan de desbetreffende vermindering geruime tijd geen uitvoering is gegeven. Na verloop van bijna een half jaar heeft belanghebbende uit eigen beweging contact gezocht met de Belastingdienst en heeft er een telefoongesprek plaatsgevonden tussen hem en B. Dit gesprek is op verzoek van belanghebbende bevestigd door middel van het faxbericht van B van 9 mei 2005. In dit bericht, dat – naar het Hof begrijpt – de functie had belanghebbende een totaaloverzicht te verstrekken van zijn fiscale schuldpositie, komt de over het jaar 1998 verschuldigde inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen niet voor. Wel is verzocht het in het bericht vermelde totaalbedrag ad € 50.942 aan de ontvanger over te maken.
5.3. Vaststaat voorts dat er op 11 mei 2005 opnieuw een telefoongesprek heeft plaatsgevonden tussen belanghebbende en B. Uit hetgeen de gemachtigde ter zitting omtrent dit gesprek – niet weersproken door de inspecteur – heeft verklaard, begrijpt het Hof dat het belanghebbende erom te doen was tot een finale afronding van de geschillen met de fiscus te komen, dat hij zich ervan wilde vergewissen dat in het met B afgestemde bedrag van € 50.942 ook de belastingaanslag over 1998 begrepen was, dat hij hieromtrent in het tweede telefoongesprek met B zekerheid wilde verkrijgen en dat B hem heeft gezegd daarover met de inspecteur ruggespraak te zullen hebben. Een en ander vindt bevestiging in het tweede faxbericht van B waarin is vermeld dat de verschuldigde aanslagen na betaling van € 50.092 zijn voldaan en dat de navorderingsaanslag over het belastingjaar 1998 door de inspecteur zal worden vernietigd.
5.4. Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.2. en 5.3. is vermeld, een en ander in onderlinge samenhang bezien, is het Hof van oordeel dat belanghebbende een aan de inspecteur toe te rekenen toezegging is gedaan welke inhield dat de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998 in het kader van een nadere en finale afronding van diens geschillen met de Belastingdienst zou worden vernietigd, althans dat bij hem een zodanige indruk is gewekt. Aan een dergelijke (indruk van een) toezegging is de inspecteur in het algemeen op grond van het vertrouwensbeginsel gebonden. Feiten op grond waarvan dat in dit geval anders zou zijn, zijn onvoldoende gesteld of gebleken. Met name is niet aannemelijk geworden dat belanghebbende heeft moeten begrijpen dat de uitlatingen in de telefoongesprekken en faxberichten niet in overeenstemming konden zijn met de werkelijke bedoeling van de inspecteur. Het Hof acht niet aannemelijk dat belanghebbende, gelet ook op de door hem tot één bedrag gereduceerde complexiteit van geschilpunten respectievelijk belastingaanslagen, zou hebben moeten beseffen dat de hiervoor bedoelde uitlatingen op een vergissing berustten. Dat de brief van de inspecteur van 25 november 2004 niet een vernietiging van de in geschil zijnde navorderingsaanslag inhield behoefde niet uit te sluiten dat belanghebbende, nu een vervolg op die brief was uitgebleven, nadien – bijna een half jaar later en na verdere verwikkelingen – meende tot een finale afronding met de Belastingdienst te kunnen komen die onder meer een vernietiging van de onderhavige navorderingsaanslag inhield.
5.5. Aan het vorenstaande doet voorts niet af dat B in zijn brief van 24 juni 2005 heeft verklaard dat hij met de adviseur van belanghebbende contact heeft opgenomen nadat duidelijk werd dat de navorderingsaanslag niet zou worden vernietigd maar verminderd en dat hij hem daarvan op de hoogte heeft gebracht. Op grond van deze brief is naar het oordeel van het Hof niet, althans niet zonder meer, aannemelijk te achten dat de onder 5.2. en 5.3. vermelde uitlatingen van B, nu deze op een vergissing berustten, onverwijld en onmiskenbaar duidelijk zijn herroepen. Ook overigens is een dergelijk herroepen niet aannemelijk gemaakt. Dat, zoals door de inspecteur is gesteld, sprake is geweest van een misverstand tussen B en de inspecteur, acht het Hof een omstandigheid die in casu voor rekening van de inspecteur dient te komen.
5.6. Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt het Hof tot de slotsom dat belanghebbende redelijkerwijs het in rechte te beschermen vertrouwen mocht hebben dat de onderhavige navorderingsaanslag zou worden vernietigd. Het beroep is derhalve gegrond.
Het Hof acht termen aanwezig de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht worden die kosten vastgesteld op € 804, te weten € 322 vermenigvuldigd met 2 punten voor proceshandelingen en factor 1 voor het gewicht van de zaak vermeerderd met € 160 verletkosten van belanghebbende.
Daarbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat de inspecteur desgevraagd ter zitting heeft medegedeeld het oordeel over de hoogte van het uurloon van belanghebbende aan het Hof over te laten. Het Hof acht een uurloon van € 40 niet onredelijk en bepaalt het aantal uren tijdsverzuim in goede justitie op 4.
Het Hof
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de bestreden uitspraak en de navorderingsaanslag;
-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot het beloop
van € 804 en wijst de Staat der Nederlanden aan om dit bedrag aan belanghebbende
te voldoen;
-gelast de inspecteur het betaalde griffierecht ad € 37 aan belanghebbende te
vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 28 juni 2006 door mrs. J. den Boer, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en J.C.M. van Sonderen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. B.A.E.G. Geel-Cieraad als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.