ECLI:NL:GHAMS:2008:BD7064

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.000.811/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurbescherming voor zelfbedieningswasserette en ambachtsbedrijf

In deze zaak gaat het om de huurbescherming van Automatic Industries B.V., die sinds 1 oktober 1989 een bedrijfsruimte huurt voor de exploitatie van een zelfbedieningswasserette. De huurovereenkomst is schriftelijk vastgelegd en geldt voor onbepaalde tijd. In 2004 verwierf Renovia International B.V. de eigendom van het object, waarna de appellanten, die betrokken zijn bij Renovia, de huurprijs wilden verhogen. Automatic Industries weigerde deze verhoging en de onderhandelingen hierover leidden niet tot overeenstemming. In januari 2007 zegden de appellanten de huur op, met een verzoek tot ontruiming. Automatic Industries verzet zich hiertegen en stelt dat zij recht heeft op huurbescherming onder artikel 7:290 BW, terwijl de appellanten menen dat artikel 7:230a BW van toepassing is.

De kern van het geschil draait om de vraag of de zelfbedieningswasserette kan worden gekwalificeerd als een ambachtsbedrijf in de zin van artikel 7:290 BW. Het hof oordeelt dat de omstandigheden en de inrichting van het gehuurde bij het sluiten van de huurovereenkomst bepalend zijn voor de kwalificatie. Ondanks het verdwijnen van de wasdames, die eerder assistentie verleenden, concludeert het hof dat de bedrijfsvoering van Automatic Industries nog steeds voldoende ambachtelijk is om onder de bescherming van artikel 7:290 BW te vallen. De appellanten hebben onvoldoende bewijs geleverd voor hun stelling dat de bedrijfsvoering zodanig is veranderd dat deze niet langer als ambachtsbedrijf kan worden gekwalificeerd.

Het hof bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter, die eerder oordeelde dat Automatic Industries recht heeft op de huurbescherming van artikel 7:290 BW. De appellanten worden in de proceskosten van het hoger beroep veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
BESCHIKKING
in de zaak van:
1. […],
2. […],
3. […],
4. […],
allen wonende Amsterdam,
APPELLANTEN,
procureur: mr. B. Külbs,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOMATIC INDUSTRIES B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER,
procureur: mr. E.L. van de Water.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 De appellanten worden hierna aangeduid met [appellanten]. Verweerster wordt aangeduid met Automatic Industries.
1.2 [Appellanten] zijn op 13 november 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking die door de kantonrechter in de rechtbank te Amsterdam (locatie Amsterdam) onder kenmerk EA 07-1300 tussen partijen is gegeven en die is uitgesproken op 17 augustus 2007. Hun daartoe ingediende beroepschrift bevat twee grieven. Bovendien hebben zij producties in het geding gebracht.
1.3 Automatic Industries heeft daarop een verweerschrift ingediend.
1.4 De mondelinge behandeling heeft plaatsgehad op 7 april 2008. Appellant sub 4 is in persoon verschenen. Hij heeft inlichtingen verschaft. De raadslieden van partijen hebben het woord gevoerd aan de hand van pleitnotities. Over en weer hebben partijen specifieke bewijsaanbiedingen gedaan.
1.5 Ten slotte hebben partijen het hof gevraagd een beschikking te geven.
2. Ontvankelijkheid
[Appellanten] kunnen in hun hoger beroep worden ontvangen ondanks het bepaalde in artikel 7:230a, lid 8 Burgerlijk Wetboek (BW). Door hen is immers de vraag aan de orde gesteld of de kantonrechter terecht artikel 7:230a BW buiten toepassing heeft gelaten.
3. Waarvan het hof uitgaat
De kantonrechter heeft in de beschikking van 17 augustus 2007 in rechtsoverweging nummer 1 onder 1.1 en 1.2 een aantal feiten vastgesteld. De juistheid van die feiten is niet in geding, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Behandeling van het hoger beroep
4.1 Het gaat in dit geding om de volgende kwestie.
4.1.1 Automatic Industries huurt vanaf 1 oktober 1989 een bedrijfsruimte aan de [A]straat [1] te Amsterdam. Tot het gehuurde behoort een bedrijfswoning die met instemming van de verhuurders wordt onderverhuurd.
De huurovereenkomst is op schrift gesteld. Het verhuurde object wordt in die overeenkomst aangeduid met “[A]str. [1] winkel”.
De huurovereenkomst geldt inmiddels voor onbepaalde tijd.
Het gehuurde is contractueel bestemd om te worden gebruikt als zelfbedieningswasserette.
De huurprijs bedroeg in augustus 2007 € 502,46 exclusief BTW per maand.
4.1.2 In 2004 heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Renovia International B.V. (verder: Renovia) de eigendom van het object verworven en in 2006 [appellanten].
[Appellanten] zijn betrokken bij Renovia.
4.1.3 Bij brief van 14 november 2005 is aan Automatic Industries voorgesteld om de huurprijs te verhogen naar
€ 1.681,25. Automatic Industries heeft daarop afwijzend gereageerd. Daarna zijn onderhandelingen gevolgd. Deze hebben niet geleid tot overeenstemming over de huurprijs.
4.1.4 Bij brief van 18 januari 2007 hebben [appellanten] de huur opgezegd tegen 1 april 2007, met aanzegging ontruiming tegen dezelfde datum. Tegen deze opzegging heeft Automatic Industries zich teweergesteld.
Het meningsverschil van partijen heeft zich toegespitst op de vraag of aan Automatic Industries de bescherming toekomt die wordt bedoeld in de artikelen 7:290 en volgende Burgerlijk Wetboek (BW) dan wel of zij genoegen moet nemen met de ontruimingsbescherming die is voorzien in artikel 7:230a BW.
4.1.5 Automatic Industries heeft [appellanten] in rechte betrokken en de kwestie van de huurbescherming die haar toekomt, aan de kantonrechter voorgelegd.
Zij heeft op de voet van artikel 7:230a BW een verzoek tot ontruimingsbescherming ingediend en gevraagd aan de kantonrechter om haar daarin niet-ontvankelijk te verklaren, omdat haar de bescherming van de artikelen 7:290 en volgende BW toekomt.
4.1.6 De kantonrechter heeft geoordeeld dat het door Automatic Industries uitgeoefende bedrijf, de was doen voor derden, een ambachtsbedrijf is en dus de huurbescherming van artikel 7:290 BW verdient. Dat wordt niet anders, als dat ambacht volledig is geautomatiseerd, aldus de kantonrechter. De kantonrechter heeft Automatic Industries dan ook niet-ontvankelijk verklaard in het door haar op de voet van artikel 7:230a BW ingediende verzoek.
4.2 Tegen dat oordeel zijn [appellanten] met twee grieven opgekomen.
De eerste grief stelt de kern van de kwestie die partijen verdeeld houdt aan de orde: is de zelfbedieningswasserette een ambachtsbedrijf als bedoeld in artikel 7:290 BW?
4.3 Bij de beantwoording van deze vraag is beslissend hetgeen partijen, mede in aanmerking genomen de inrichting van het gehuurde, bij het sluiten van de huurovereenkomst omtrent het gebruik van het gehuurde voor ogen heeft gestaan.
De omschrijving van de contractuele bestemming “zelfbedieningswasserette” biedt in dit verband geen uitkomst. Zij heeft te weinig onderscheidend vermogen. Ook aan de aanduiding van het gehuurde object met “[A]str. [1] winkel” komt geen doorslaggevende betekenis toe, omdat niet kan worden uitgesloten dat slechts bedoeld is daarmede het pand te omschrijven.
Het gaat er dus om mede op grond van de overige feiten en omstandigheden vast te stellen of het door Automatic Industries geëxploiteerde bedrijf de kwalificatie ambachtsbedrijf verdient.
4.4 In de voor het publiek toegankelijke bedrijfsruimte, een gebouwde onroerende zaak, stonden vanaf de aanvang van de huurovereenkomst wasmachines en drogers opgesteld. Klanten konden daarvan gedurende de openingsuren gebruik maken. Voor dat gebruik moesten zij betalen. De benodigde zeep was ter plaatse tegen betaling verkrijgbaar. Bovendien waren zogenoemde wasdames aanwezig teneinde de te reinigen was aan te nemen en uit te geven. Ook assisteerden deze wasdames bij het gebruik van de wasmachines en wasdrogers. Het bedrijf was sterk buurtgebonden, de klanten waren omwonenden uit de […]buurt.
Bij gebreke van een voldoende gemotiveerde betwisting neemt het hof aan dat de wasdames indertijd de was die zij ten behoeve van reiniging hadden aangenomen, gereinigd weer uitgaven. Hoewel het bedrijf van Automatic Industries daarmee nog niet de omschrijving ‘wasserij’ verdient, wijst deze omstandigheid wel op relevante ambachtelijke activiteit in de zelfbedieningswasserette.
Mede gelet op de hierboven omschreven bedrijfsvoering rechtvaardigt dit de gevolgtrekking dat indertijd sprake was van een ambachtsbedrijf in de zin van, thans, artikel 7:290 BW. Er is dus goede grond aan te nemen dat partijen voor ogen heeft gestaan dat aan Automatic Industries de huurbescherming van, thans, artikel 7:290 BW toekwam.
De stellingen van [appellanten] bevatten weinig en in elk geval onvoldoende aanknopingspunt om te oordelen dat dit toentertijd niet het geval zou zijn geweest.
4.5 De wasdames zijn jarenlang in de zelfbedieningswasserette werkzaam geweest maar inmiddels daaruit verdwenen. Daarmee is het aanneem- en uitgiftedepot van was eveneens verdwenen. Wel kunnen de klanten tussen 8.00 uur en 20.00 uur hun vuile goed komen wassen en drogen. De benodigde zeep kunnen ze kopen met behulp van een zeepautomaat. Mocht het nodig zijn dan kan de heer [D], directeur van Automatic Industries, voor assistentie worden gebeld. [D] opent ’s morgens de zaak en zorgt ervoor dat de machines kunnen draaien en dat er voldoende zeep is. ’s Avonds sluit hij af.
4.6 [Appellanten] betogen in het bijzonder dat de bedrijfsvoering daardoor zodanig is veranderd dat niet langer sprake is van een ambachtsbedrijf in de zin van artikel 7:290 BW.
[Appellanten] hebben het gelijk aan hun zijde dat het door het verdwijnen van de wasdames moeilijker wordt om het bedrijf van Automatic Industries te beschouwen als een ambachtsbedrijf. Het verschil is evenwel niet groot genoeg om te oordelen dat aan Automatic Industries niet langer de in de artikelen 7:290 en volgende BW bedoelde huurbescherming toekomt, hoewel aan de contractspartijen die bescherming in de aanvang wel voor ogen heeft gestaan. Voor die gevolgtrekking bestaat temeer goede grond, omdat de partijen tijdens hun recente onderhandelingen over de huurprijs onmiskenbaar zijn uitgegaan van zogenoemde 290-bedrijfsruimte. Automatic Industries heeft erop gewezen dat het in de bedoeling lag om een nieuwe huurovereenkomst te sluiten met gebruikmaking van het ROZ-model voor 290-bedrijfsruimte, als partijen over de huurprijs tot overeenstemming zouden zijn gekomen. Dat dit de bedoeling was blijkt uit de brief van 19 juni 2006 van de vertegenwoordigster van Automatic Industries. In de daarop volgende e-mails van de vertegenwoordiger van [appellanten], zoals in het geding gebracht, is in algemene termen naar het ROZ-model verwezen, zonder daarbij aan te tekenen dat het niet om 290-bedrijfsruimte ging. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is niet gemotiveerd bestreden dat het ROZ-model voor 290-bedrijfsruimte zou worden gebruikt.
4.7 Met de kantonrechter is het hof dan ook van oordeel dat de opgetreden verandering van de bedrijfsvoering in de omstandigheden van dit geval niet heeft meegebracht dat aan Automatic Industries niet langer de in de artikelen 7:290 en volgende BW bedoelde huurbescherming toekomt.
4.8 De tweede grief behoeft geen afzonderlijke bespreking. Bewijslevering is niet nodig, omdat de stellingen waarvan bewijs is aangeboden niet tot een andere beslissing kunnen leiden.
Het hof zal de beschikking waarvan beroep bekrachtigen. [Appellanten] zijn de in het ongelijk gestelde partij. Zij hebben de proceskosten van het hoger beroep te dragen.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot deze tot de dag van deze uitspraak aan de zijde van Automatic Industries op € 254,- voor verschotten en € 1.788,- voor salaris procureur.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.B.C.M. van der Reep, C.A. Joustra en C. Uriot en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 april 2008 door de rolraadsheer.