3.4.Het hof zal deze, door Novus gemotiveerd bestreden, verwijten achtereenvolgens bespreken.
3.5.1.Op zichzelf is juist dat de door Aegon aan [appellante] toegezonden concept-overeenkomst de rechtsverhouding met betrekking tot de financiering van het nabestaandenpensioen onjuist weergeeft. Zoals door Aegon in de brief van 22 februari 2006 (conclusie van antwoord, productie 4) is uiteengezet, is tussen partijen een financiering op basis van gelijkblijvende risicopremies overeengekomen en is de tekst van de bijlage van de overeenkomst, waarin staat dat sprake is van eenjarige risicopremies, onjuist.
3.5.2.Met [appellante] is het hof van oordeel dat het op de weg van Novus had gelegen om Aegon te attenderen op de onjuistheid in de tekst van de bijlage bij de conceptovereenkomst, maar nu tussen partijen niet in geschil is dat in de met Aegon gesloten pensioenovereenkomst het nabestaandenpensioen gefinancierd is door middel van gelijkblijvende risicopremies, kan deze constatering verder zonder gevolgen blijven. De vraag of [appellante] er door Novus over was geïnformeerd dat de financiering zou plaatsvinden op basis van gelijkblijvende risicopremies komt hierna nog aan de orde.
3.6.1.Het hof constateert het volgende:
- in de aanvrage tot een offerte, die Novus namens [appellante] op 9 september 1999 aan Aegon heeft verzonden (productie 4 bij conclusie van eis) staat onder meer te lezen:
Wij verzoeken u dringend niet af te wijken van deze gegevens/veronderstellingen, teneinde de aanbiedingen van de diverse verzekeraars goed te kunnen vergelijken.
- in de notulen van de bestuursvergadering van de Stichting pensioenfonds [appellante] van 29 november 1999 (door [appellante] in het geding gebracht als onderdeel van productie 15) staat onder meer te lezen:
De pensioenadviseur heeft, met als uitgangspunt de beschikbare premie, van een drietal verzekeringsmaatschappijen aanbiedingen gekregen waarbij de aanbieding van Aegon de meest gunstige lijkt.
3.6.2.Tegen de achtergrond van deze gegevens heeft [appellante] onvoldoende gemotiveerd gesteld dat door Novus alleen bij Aegon - en niet bij andere verzekeraars - een offerte is aangevraagd. Indien, wat niet aannemelijk is, de bij andere verzekeraars aangevraagde offertes door Novus niet aan [appellante] zouden zijn verstrekt, kan dit aan Novus niet worden tegengeworpen omdat het in dat geval voor de hand zou hebben gelegen dat [appellante] om inzage in die offertes had gevraagd.
3.6.3.Het hof zal er daarom van uitgaan dat inderdaad door [appellante] behalve aan Aegon nog ten minste aan twee andere verzekeraars om een offerte is gevraagd. In zoverre slaagt grief 1 in het incidenteel beroep. Het door [appellante] bestreden oordeel van de rechtbank dat, omdat door [appellante] geen schadevergoeding is gevorderd in verband met het niet opvragen van meer offertes, het in dit opzicht aan Novus gemaakte verwijt buiten behandeling kan blijven, behoeft door het hof niet meer op zijn juistheid te worden getoetst.
3.7.1.Het hof constateert het volgende:
- De brief van 18 mei 1999 van Novus (productie 14 van [appellante] in eerste aanleg) bevat een uitgebreide advisering over de overgang van de eindsalarisregeling naar een geïndexeerde middelloonregeling. In de brief wordt gerefereerd aan een onderhoud van 12 mei 1999. In de brief staat voorts te lezen:
Financiering nabestaanden-pensioen: door middel van gelijkblijvende premies (geen risicopremies)
- Op 21 juni 1999 heeft Novus aan [appellante] een uitgebreid schriftelijk advies uitgebracht (productie 1 bij conclusie van antwoord). In dit advies wordt er onder meer op gewezen dat een deelnemer die een gedeelte van de beschikbare premie nodig heeft voor financiering van het nabestaandenpensioen (de 'risicopremie'), minder overhoudt voor de financiering van zijn of haar ouderdomspensioen (de 'spaarpremie') en dat voor de financiering van het nabestaandenpensioen noodzakelijke risicopremie groter wordt naarmate de deelnemer ouder wordt (toenemende sterftekans) en een hoger nabestaandenpensioen dient te financieren;
- Op 25 augustus 1999 heeft een bijeenkomst plaatsgevonden waarbij aanwezig waren het bestuur van de Stichting pensioenfonds [appellante] en een vertegenwoordiging van de ondernemingsraad. Tijdens die bijeenkomst heeft [X] een exposé gegeven over de verschillende wijzen van pensioenregelingen;
- Op 3 september 1999 is het advies van 21 juni 1999 door Novus aangevuld. Gerefereerd wordt aan de door de [X] op 25 augustus 1999 gegeven presentatie. In het advies wordt er wederom op gewezen dat een hogere risicopremie voor de financiering van het nabestaandenpensioen leidt tot een lagere spaarpremie voor het ouderdomspensioen. Voorts is het volgende te lezen:
Voor de financiering van het nabestaandenpensioen is uitgegaan van een gelijkblijvende premie. Op deze wijze wordt ook voor het nabestaandenpensioen een reserve gevormd, waardoor bijvoorbeeld bij uitdiensttreding of echtscheiding premievrije aanspraken ontstaan. Indien gekozen wordt voor financiering door middel van eenjarige risicopremies wordt geen reserve gevormd, maar is de premie over het algemeen lager, waardoor een hogere premie resteert voor financiering van het ouderdomspensioen.
- Door Novus is aangevoerd (conclusie van antwoord 1.3) dat de gesprekken aan de zijde van [appellante] destijds met name zijn gevoerd met [Y]. Deze mededeling is door [appellante] niet bestreden en vindt onder meer steun in het gegeven dat de brief van 18 mei 1999 aan deze [Y] is gericht. [Y] is bij [appellante] vertrokken voordat het onderhavige geschil ontstond en zijn verblijfplaats is onbekend. [appellante] heeft daarom, zo begrijpt het hof, slechts bij gebrek aan wetenschap bestreden (de stelling van Novus) dat [X] over de met ingang van 1 januari 2000 met Aegon gesloten pensioenovereenkomst veelvuldig overleg met [Y] heeft gehad.
3.7.2.Tegen deze achtergrond heeft naar het oordeel van het hof [appellante] onvoldoende gespecificeerd gesteld dat zij door Novus onvoldoende is geïnformeerd omtrent de door haar te maken keuze tussen financiering van het nabestaandenpensioen door middel van gelijkblijvende premies dan wel door middel van eenjarige risicopremies. De door [appellante] overgelegde brief van[Z] (productie 18 bij memorie van grieven) brengt daarin geen verandering. Dit leidt ertoe dat het verwijt van [appellante] dat Novus haar in dit opzicht onvoldoende heeft geïnformeerd, niet opgaat.
3.7.3.Met [appellante] is het hof evenwel van oordeel dat Novus in haar advies ten onrechte de indruk heeft gewekt dat, indien de financiering van het nabestaandenpensioen zou geschieden door middel van gelijkblijvende premie, een reserve zou worden opgebouwd met als gevolg dat bij uitdiensttreding of echtscheiding door de desbetreffende werknemer aanspraak op deze reserve zou kunnen worden gemaakt. De stelling van Novus dat Aegon, in tegenstelling tot andere verzekeraars, niet bereid was tot het verlenen/honoreren van een zodanige aanspraak en dat daarom in dit opzicht aan Novus geen verwijt kan worden gemaakt, wordt door het hof van de hand gewezen. Tenminste had Novus [appellante] erop moeten wijzen dat deze bereidheid bij Aegon niet bestond. In zoverre is aan de zijde van Novus derhalve inderdaad sprake van een toerekenbare tekortkoming.
3.7.4.Voor zover [appellante] heeft beoogd te stellen dat zij niet voor gelijkblijvende premies zou hebben gekozen indien haar duidelijk was geweest dat daarbij geen sprake was van opbouw van een reserve geldt het volgende. Uit de opdracht zoals deze in rechtsoverweging 3.2 is weergegeven, volgt dat het accent voor [appellante] lag bij kostenbeheersing. Indien mocht blijken dat een verzekering op basis van gelijkblijvende risicopremies in de situatie van [appellante] op zichzelf een voor [appellante] geschikte vorm van financiering was (waarover hieronder nader), zijn er onvoldoende aanknopingspunten te veronderstellen dat de kwestie van de reserve voor haar van doorslaggevende betekenis zou zijn geweest indien zij op dit punt juist geïnformeerd voor de keuze tussen de beide financieringsvormen zou zijn gesteld.
3.7.5.Het hof constateert voorts dat de schadevordering die [appellante] in de onderhavige procedure instelt, geen verband houdt met de onder 3.7.3 beschreven tekortkoming. [appellante] heeft immers niets gesteld over uit de dienst getreden of gescheiden werknemers die jegens [appellante] aanspraak zouden kunnen hebben maken op een ten behoeve van hen bij Aegon gecreëerde reserve. Hoewel het onder D genoemde verwijt op zichzelf daarom juist is, kan het tot toewijzing van een schadevordering jegens [appellante] niet leiden, omdat geen causaal verband bestaat tussen de vastgestelde tekortkoming en de door [appellante] gevorderde schadevergoeding. Het hof wijst er in dit verband op dat het feit, dat Aegon per 1 januari 2005 de financiering door middel van gelijkblijvende risicopremies heeft beëindigd waardoor een ten behoeve van [appellante] opgebouwde reserve teloor ging, in de onderhandelingen met Aegon over een nieuwe pensioenovereenkomst niet is ingebracht, Novus niet kan worden verweten omdat [appellante] voor bijstand ter zake van die nieuwe pensioenovereenkomst geen (verder) gebruik van de diensten van Novus heeft willen maken.
3.8.1.[appellante] heeft (onder meer in de toelichting op grief XXV) aangevoerd dat de door Novus geadviseerde constructie, inhoudende financiering van het nabestaandenpensioen door middel van gelijkblijvende risicopremies, nimmer tot voordeel voor haar had kunnen leiden omdat Novus geen rekening heeft gehouden met de gemiddelde leeftijd van de werknemers van [appellante] en het verloop in het deelnemersbestand. Zij verwijt Novus dat door haar in dit opzicht geen enkel onderzoek is gedaan, terwijl dat wel op haar weg had gelegen.
3.8.2.Uit de in de procedure overgelegde stukken blijkt dat Novus door [appellante] bekend is gemaakt met de (precieze) werknemersgegevens. Er veronderstellenderwijs van uitgaande dat de keuze van [appellante] voor het stelsel van gelijkblijvende risicopremies uitsluitend is ingegeven door een daartoe beperkt advies van Novus (Novus betwist dit en voert aan dat zij [appellante] heeft geïnformeerd over het verschil tussen gelijkblijvende risicopremies en eenjarige risicopremies en de voor- en nadelen daarvan en dat [appellante] op basis van deze informatie zelf een besluit heeft genomen), behoeft het hof deskundige voorlichting in verband met de beoordeling van de vraag of, uitgaande van de aan [appellante] verstrekte gegevens, het advies de toets (van een redelijk handelend en redelijk vakbekwaam adviseur) kan doorstaan.
3.8.3.Voorlichting door een deskundige behoeft het hof ook voor beantwoording van de juistheid van de stelling van [appellante] dat in de tweede helft van 1999/begin 2000 voor een redelijk handelend en vakbekwaam pensioenadviseur reeds voorzienbaar was dat de wijze van financiering van het nabestaandenpensioen door middel van gelijkblijvende risicopremie op termijn niet meer als mogelijkheid zou worden aangeboden en, begrijpt het hof, dat (ook) om die reden het door Novus gegeven advies ondeugdelijk was.
Met betrekking tot de gevorderde schade
3.9.1[appellante] voert aan dat de op grond van het advies van Novus door haar met Aegon gesloten overeenkomst nadelig voor haar is geweest. Gedurende de contractsperiode van 1 januari 2000 – 31 december 2004 heeft zij een jaarlijkse premie betaald die beduidend (te weten een bedrag van bijna
€ 470.000,--) hoger ligt dan de premie die verschuldigd zou zijn geweest indien het nabestaandenpensioen op basis van eenjarige risicopremies zou zijn verzekerd. Door de bij aanvang hoge kosten van de gelijkblijvende risicopremies resteerde bovendien een lagere premie voor het ouderdomspensioen, waardoor over een lange tijd slechts over een beperkte premie rendement kon worden behaald, aldus nog steeds [appellante]. Novus heeft de stellingen van [appellante] betwist.
3.9.2Het hof ziet reden met betrekking tot de door [appellante] gevorderde schade nu reeds het volgende op te merken.
3.9.3Als het advies ondeugdelijk was, leidt dit tot de slotsom dat Novus toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst van opdracht. In dat geval komt aan de orde of [appellante] als gevolg daarvan schade heeft geleden en, zo ja, tot welk bedrag. Uit de stellingen van [appellante] kan niet worden afgeleid dat zij in de periode 1 januari 2000 – 1 juni 2004 eigen schade heeft geleden. In voormelde periode kwamen de premies volledig ten laste van de werknemers van [appellante]. Eventuele schade moet per werknemer worden vastgesteld en kan in deze procedure niet worden toegewezen. Voor de periode 1 juni 2004 – 1 januari 2005 is dit mogelijk anders. [appellante] heeft gesteld dat de premiebedragen voor het nabestaandenpensioen toen niet langer uit de totale beschikbare premie zijn gefinancierd, maar voor haar rekening zijn gekomen. Ook in verband met de eventuele schade in de periode 1 juni 2004 – 1 januari 2005 zal een vraag aan de deskundige worden gesteld.