ECLI:NL:GHAMS:2009:BH1777

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-006777-05
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Export van strategische goederen zonder vergunning en de gevolgen voor de rechtspersoon

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 januari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Alkmaar van 16 december 2005. De rechtspersoon, aangeduid als [B.V.], was eerder veroordeeld voor het meermalen exporteren van strategische goederen zonder de vereiste vergunning op grond van de In- en uitvoerwet. De goederen betroffen drukopnemers en triethanolamine, die kunnen worden gebruikt voor de vervaardiging van massavernietigingswapens. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de strafoplegging, en matigde de geldboete van € 90.000,- tot € 50.000,- vanwege overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. Het hof oordeelde dat de verdachte zich niet heeft gehouden aan de regelgeving omtrent de export van dual-use goederen, wat de internationale rechtsorde ondermijnt. De verdachte was niet eerder strafrechtelijk veroordeeld en het hof hield rekening met de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. De geldboete werd voorwaardelijk opgelegd met een proeftijd van één dag, om de laakbaarheid van het bewezen feit te benadrukken. Het hof verklaarde het openbaar ministerie niet ontvankelijk in zijn hoger beroep voor bepaalde tenlasteleggingen en bevestigde het vonnis voor het overige.

Uitspraak

arrestnummer:
parketnummer: 23-006777-05
datum uitspraak: 30 januari 2009
TEGENSPRAAK
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Alkmaar van 16 december 2005 in de strafzaak onder parketnummer 14-038042-04 van het openbaar ministerie
tegen
[B.V.],
gevestigd te [vestigingsplaats].
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van het openbaar ministerie is, blijkens de appèlmemorie van 22 februari 2006 en de mededeling van de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissingen tot vrijspraak ten aanzien van het onder
2 primair en subsidiair en 5 tenlastegelegde.
Gelet hierop zal het hof het openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep ten aanzien van het onder 2 primair en subsidiair en 5 tenlastegelegde.
Ook het hoger beroep van de verdachte is, blijkens mededeling van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissingen tot vrijspraak ten aanzien van het onder 2 primair en subsidiair en 5 tenlastegelegde.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 17 januari 2005, 26 april 2005, 6 juli 2005, 19 oktober 2005, 3 en 4 november 2005 en
16 december 2005 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 18 september 2007, 15 en 16 december 2008 en 16 januari 2009.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte en door de raadsman naar voren is gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep aan de orde, en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - met dien verstande dat het hof ten aanzien van de bewijsverweren en nadere motivering in aanvulling op en ten dele in afwijking van hetgeen de rechtbank heeft overwogen, het navolgende overweegt.
Ten aanzien van het onder 1 bewezengeachte
Namens de verdachte is in hoger beroep gesteld dat zij naar haar oordeel van dit feit moet worden vrijgesproken, nu de export van drukopnemers met een nikkelgehalte van minder dan 60% niet vergunningplichtig is en niet is komen vast te staan dat de tenlastegelegde drukopnemers een nikkelpercentage van 60% of meer bevatten.
In aanvulling op hetgeen daaromtrent in het vonnis waarvan beroep is overwogen, overweegt het hof nader:
C.J. Balvers, destijds werkzaam bij MKS Benelux, heeft op 17 september 20011 als getuige bij de politie verklaard dat het nikkelpercentage van de tenlastegelegde drukopnemers ca. 72% betrof.
M. Schott, technisch leider en customer supportmanager bij MKS Duitsland, heeft op
9 december 2008 ten overstaan van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Alkmaar een verklaring als getuige afgelegd. Naar aanleiding van vragen omtrent het nikkelpercentage van de tenlastegelegde drukopnemers heeft Schott - met toestemming van de rechter-commissaris - telefonisch de exportexpert en de chef kwaliteitscontrole, destijds technisch superexpert, van MKS Duitsland geraadpleegd. Naar aanleiding daarvan heeft Schott verklaard dat hij - gelet op de informatie van voornoemde MKS-medewerkers - de uitlatingen die de getuige Balvers op 1 december 2003 (het hof leest:
17 september 2001) omtrent het nikkelpercentage heeft gedaan, juist acht.
Ten aanzien het onder 3 tenlastegelegde:
De verdachte is bij het vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde.
In aanvulling op hetgeen daaromtrent in het vonnis waarvan beroep is overwogen, overweegt het hof nog het volgende.
Aan het dossier is toegevoegd de verklaring die [medeverdachte] op 8 april 2004 als verdachte bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Alkmaar heeft afgelegd2. Blijkens het proces-verbaal van dat verhoor heeft [medeverdachte] verklaard dat hij wist dat er ten aanzien van de tenlastegelegde kogellagers een catch-all beschikking was afgegeven. In zijn eigen strafzaak heeft [medeverdachte] ter terechtzitting van 3 en 4 november 2005 echter verklaard dat hij pas van de catch-all beschikking heeft vernomen, nadat hij de kogellagers had uitgevoerd, hetgeen hij in voornoemd verhoor bij de rechter-commissaris van 19 februari 2008 heeft bevestigd.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof niet vast komen te staan dat de op grond van artikel 2a, zesde lid van de In- en uitvoerwet opgelegde catch-all beschikking, die de vergunningplicht in het leven roept, de verdachte vóór de tenlastegelegde uitvoer van de kogellagers heeft bereikt.
Vordering van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 100.000,-.
Oplegging van straf
De economische kamer van de rechtbank Alkmaar heeft de verdachte vrijgesproken voor het onder 2 primair en subsidiair, 3 en 5 tenlastegelegde en heeft de verdachte voor het onder 1 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van € 32.500,-.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte en door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft bij de op te leggen straf rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, mede gelet op de aard en de hoedanigheid van de verdachte rechtspersoon en haar draagkracht, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte, [BV], heeft in een periode van drie jaar twee maal goederen uitgevoerd zonder de daartoe krachtens de In- en uitvoerwet vereiste vergunning. In beide gevallen betrof de uitvoer zogenaamde strategische goederen, ook wel dual-use goederen genoemd, te weten: drukopnemers en triethanolamine. Dit zijn goederen waarvan wordt aangenomen dat zij zowel voor onschuldige civiele doeleinden, als voor de ontwikkeling en productie van wapens, in het bijzonder massavernietigingswapens, kunnen worden gebruikt. De exportcontrole op deze
dual-use goederen beoogt te voorkomen dat deze goederen na uitvoer vanuit Nederland voor genoemde militaire doeleinden worden gebruikt. De overtreden bepalingen strekken er, ter bevordering van de internationale vrede en veiligheid, toe verspreiding van massavernietigings-wapens te voorkomen. Aan de naleving en de handhaving van deze zogenoemde non-proliferatiebepalingen wordt in nationaal en internationaal verband groot gewicht toegekend.
De verdachte heeft zich niets gelegen laten liggen aan de bestaande regelgeving en heeft daarmee het stelsel van gecontroleerde handel in strategische goederen, dat is ontwikkeld ten behoeve van de internationale rechtsorde, ondermijnd.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 3 september 2007 is verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een geldboete van EUR 90.000,- passend.
Met de rechtbank is het hof echter van oordeel dat vanwege het geschonden voorschrift van artikel 110 van het Wetboek van Strafvordering strafvermindering op haar plaats is,
in die zin dat in verband hiermee de geldboete zal worden gematigd tot EUR 75.000,-.
Overschrijding van de redelijke termijn
Het vonnis in eerste aanleg is gewezen op 16 december 2005. Namens de verdachte is tegen dit vonnis op 28 december 2005 hoger beroep ingesteld. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is aangevangen op 18 september 2007. Het eindarrest is gewezen op 30 januari 2009. Tussen het instellen van het hoger beroep en de einduitspraak in hoger beroep zijn 37 maanden verstreken. Derhalve is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van het EVRM. Gelet op deze overschrijding zal het hof de hiervoor overwogen straf verder matigen in die zin dat het hof aan de verdachte een geldboete van EUR 50.000,- zal opleggen.
Uit het de verdachte betreffend Uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel van 13 oktober 2008 blijkt het volgende: op 7 januari 2005 is geregistreerd dat de ontbonden rechtspersoon is opgehouden te bestaan, omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn en dat de onderneming is opgeheven met ingang van 14 juni 2004.
In het voorgaande ziet het hof aanleiding voormelde geldboete geheel voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van 1 dag, louter om de laakbaarheid van het bewezengeachte uit preventief oogpunt te benadrukken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 2 van de In- en uitvoerwet, artikel 2 van het In- en uitvoerbesluit strategische goederen, de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 47, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing
Het hof:
Verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in zijn hoger beroep ten aanzien van het onder 2 primair en subsidiair en 5 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep aan de orde, ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van EUR 50.000,00 (vijftigduizend euro).
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt daarbij de proeftijd vast op 1 (één) dag.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige economische kamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. J.D.L. Nuis en mr. D.J.M.W. Paridaens - van der Stoel, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Huizenga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 januari 2009.
1 Doorgenummerde pagina 388 van het dossier.
2 Zie ordner 1 (dossier rechtbank deel 1).