arrestnummer:
parketnummer: 23-005859-06
datum uitspraak: 24 maart 2009
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 27 november 2006 in de strafzaak onder parketnummer 15-694060-05 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 4 juli 2006, 18 september 2006, 24 oktober 2006 en 13 november 2006 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 18 juli 2008, 28 oktober 2008, 18 november 2008, 13 februari 2009 en 10 maart 2009.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 24 oktober 2006 op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging.
Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ten aanzien van feit 3
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht dient er sprake te zijn van deelname aan een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband van twee of meer personen dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Om iemand te kunnen aanmerken als deelnemer dient hij of zij tenminste een aandeel te hebben in dan wel ondersteuning te verlenen aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de betreffende organisatie.
De stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting acht het hof onvoldoende om tot een bewezenverklaring van deelname van [verdachte] aan de criminele organisatie rond [medeverdachte K] te komen.
Anders dan de advocaat-generaal ter terechtzitting heeft gevorderd is het hof dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen de verdachte onder 3 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat [verdachte] voor het onder 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu primair het bewijs onrechtmatig is verkregen, subsidiair voldoende wettig bewijs ontbreekt.
Het hof overweegt als volgt.
Op 22 november 2005 vond een doorzoeking plaats op het adres [adres], zijnde de woning van de verdachte. In het kader van deze doorzoeking is tevens gezocht in een door de verdachte aangewezen boxruimte. Achteraf is komen vast te staan dat de verdachte de verkeerde boxruimte heeft aangewezen, nu de bewoners van [adres] en die van [adres] van boxruimte hadden gewisseld. Op 23 november 2005 kwam vervolgens bij Meld Misdaad Anoniem de melding binnen dat zich in één van de boxen, welke op naam van de verdachte of van zijn vriendin zou staan, nog 30 kilo heroïne zou bevinden. Naar aanleiding van deze melding is vervolgens gezocht in de, na voormelde wisseling van boxruimtes, echt bij de woning van de verdachte behorende boxruimte. In deze boxruimte (JI) zijn een chemobox en een kinderbadje, beide met heroïnesporen, aangetroffen. In de chemobox is tevens een stukje van een plastic (boterham) zakje en een knoopcel batterij gevonden, alsook in het kinderbadje, alwaar een plastic (boterham) zakje en setje knoopcel batterijen lagen. Over deze box verklaart [getuige S] dat zij en [verdachte] deze in gebruik hebben. Voorts verklaart zij dat niemand anders over de sleutels van die box beschikt. De verklaring van de verdachte dat hij deze boxruimte heeft verhuurd voor 3 à 4 maanden voor een bedrag van 500 euro acht het hof ongeloofwaardig, nu de verdachte verder niets wil zeggen over de huurder en zijn vriendin hier niets over heeft verklaard.
Later die dag, omstreeks 16.50 uur, werd brigadier van politie [naam] gebeld door een onbekend gebleven persoon, die verklaarde dat de politie in de verkeerde boxruimte had gezocht en dat de politie moest zoeken in de boxgang gelegen rechts naast de ingang van de flat [adres]. In deze boxgang zou één van de aldaar gelegen boxen afwijken van de andere boxen. In deze box zou de politie verdovende middelen aantreffen, aldus de melder. In de boxgang is geconstateerd dat één van de aldaar gelegen boxen afweek van de andere boxen. Op grond van deze constatering werd besloten de toegangsdeur van deze box te forceren. Omstreeks 17.00 uur, wordt in die boxruimte (X) een plastic tas met in totaal 3,3 kilo heroïne aangetroffen. Naast lege enveloppen en folders bevonden zich in deze tas een reclamekaart gericht aan [verdachte], [adres], soortgelijke knoopcel batterijen als in de boxruimte (JI) zijn aangetroffen en een weegschaaltje. De vriendin van [verdachte], [getuige S], heeft verklaard dat ze een sleutel van deze boxruimte heeft. Aangezien haar nicht, die in dezelfde flat woont, geen gebruik maakt van deze box heeft zij de sleutel gekregen, zodat haar zoontje zijn fiets in deze boxruimte kan stallen. Ook [verdachte] verklaart dat de andere box, bij hen in gebruik is om spullen op te slaan.
Beide doorzoekingen hebben plaatsgevonden in het bijzijn van de officier van justitie.
Naar het oordeel van het hof vormden de anonieme meldingen, bezien in het licht van de reeds lopende verdenking jegens de verdachte, voldoende grondslag voor de doorzoekingen. Dat de politie, alvorens de laatste box (X) werd geopend, ook andere boxen heeft geopend, dan wel getracht heeft te openen, maakt het openen van box (X) niet onrechtmatig, noch dat, zoals de raadsman stelt, er meerdere boxen waren die onderling afweken. Het door de raadsman gestelde niet relateren door de politie van de aanwezigheid van twee Turks sprekende mannen ten tijde van de eerste zoeking, maakt de latere zoekingen evenmin onrechtmatig, terwijl voorts niet gebleken is dat de politie over meer informatie beschikte dan gerelateerd. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 23 november 2005 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,3 kilogram van een materiaal bevattende heroïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 22 november 2005 te Zaandam, gemeente Zaanstad, een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool, merk: Beretta, en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren en 6 maanden met toepassing van een korting van 5% vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van 3,3 kilo heroïne. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid heroïne was deze voor verdere verspreiding bestemd. De handel in harddrugs leidt niet alleen tot een ontwrichting van het beleid dat wordt gevoerd om het drugsgebruik te bestrijden, maar heeft bovenal een negatieve uitwerking op de reeds bestaande maatschappelijke problematiek die is verbonden aan de handel in en het gebruik van verdovende middelen. Drugsgebruik schaadt de volksgezondheid en wordt zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit en overlast. Handelingen die mede tot doel hebben illegaal drugs op de markt te brengen dienen daarom streng te worden bestraft.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van wapens en munitie. Het aldus in bezit hebben van wapens en munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 26 januari 2009 is verdachte eerder veroordeeld.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geschonden. Uit de stukken van het dossier is gebleken dat de termijn van de hoger beroepsfase met ruim 11 maanden is overschreden. Het hof laat meewegen dat de onderhavige zaak deelt uit maakt van een zeer omvangrijk doch niet heel ingewikkeld megadossier. Niettemin heeft de verdediging geen handelingen verricht die het proces hebben doen vertragen. Het hof zal derhalve bij de oplegging van de straf rekening houden met deze vastgestelde schending.
Het hof heeft overwogen een gevangenisstraf van 20 maanden op te leggen. Alles afwegende, acht het hof een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. J.D.L. Nuis en mr. H.P. Wooldrik in tegenwoordigheid van mr. J. Ineke, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 maart 2009.
mr. H.P. Wooldrik is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.