ECLI:NL:GHAMS:2010:BN1316

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
106.006.993/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regresrecht van verzekeraar op buurman na brandschade door dakdekwerkzaamheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 maart 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de regresvordering van de coöperatie Univé Regio+ U.A. op buurman [H], die verantwoordelijk werd gehouden voor brandschade aan de woning van [D]. De brand ontstond tijdens dakdekwerkzaamheden die [H] uitvoerde aan het dak van zijn buren, waarbij hij open vuur gebruikte. De rechtbank had eerder geoordeeld dat Univé N.V. niet gebonden was aan de Bedrijfsregeling Brandregres 2000 (BBr) omdat zij niet was aangesloten bij het Verbond van Verzekeraars, en dat [H] onrechtmatig had gehandeld jegens [D]. Het hof bevestigde deze oordelen en oordeelde dat [H] onvoldoende voorzorgsmaatregelen had genomen, ondanks dat hij zich bewust was van het brandgevaar. Het hof verwierp ook de argumenten van [H] dat Univé N.V. zich aan de BBr diende te houden en dat er sprake was van misbruik van bevoegdheid. De stellingen van [H] over de rol van [D] in het ontstaan van de schade werden eveneens verworpen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [H] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[H],
wonende te [X], gemeente [Y],
APPELLANT,
advocaat: aanvankelijk mr. F.B. Falkena, te Amsterdam,
thans mr. A. Knigge, te Amsterdam,
t e g e n
de coöperatie UNIVÉ REGIO+ U.A.,
gevestigd te Heerhugowaard,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Appellant, [H], is bij exploot van 24 juli 2007 in hoger beroep gekomen van een vonnis dat door de rechtbank Alkmaar onder zaak- en rolnummer 89785/HA ZA 06-738 tussen partijen is gewezen en dat is uitgesproken op 25 april 2007, met dagvaarding van geïntimeerde, coöperatie Univé, voor dit hof.
1.2 [H] heeft bij memorie zes grieven (genummerd I tot en met IV, VI en VII) tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd, een bewijsaanbod gedaan en producties in het geding gebracht, met conclusie, zakelijk weergegeven, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering van coöperatie Univé zal afwijzen, met veroordeling van coöperatie Univé, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten van de beide instanties en tot restitutie van hetgeen [H] uit hoofde van het vonnis waarvan beroep aan Univé heeft betaald, met rente.
1.3 Coöperatie Univé heeft daarop bij memorie van antwoord de grieven bestreden en een bewijsaanbod gedaan, met conclusie dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen met veroordeling van [H] in de proceskosten van het hoger beroep.
1.4 Ten slotte hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen op basis van de stukken van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.
2. De grieven
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
3. Waarvan het hof uitgaat
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis in rechtsoverweging nummer 2 onder a tot en met g een aantal feiten vastgesteld. De juistheid van die feiten is niet in geding, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Behandeling van het hoger beroep
4.1 Het gaat in dit geding om de volgende kwestie.
4.1.1 Op 22 april 2005 heeft brand gewoed in het huis van [D] aan de [straat] te [Z]. Ten gevolge van deze brand heeft [D] schade geleden.
[D] en [H] zijn buren. De woningen van [D] en [H] zijn geschakeld.
4.1.2 De brandschade viel onder de dekking van de verzekeringsovereenkomst die [D] had gesloten met Univé Regio+ Brandverzekering N.V. (verder: Univé N.V.). Univé N.V. heeft [D] ter zake van de brandschade een bedrag groot € 80.857,81 uitgekeerd.
4.1.3 De brand is ontstaan bij gelegenheid van dakdekwerkzaamheden aan het dak van het huis van [D] in verband met lekkage in het huis van [H]. Het dak van het huis van [D] grenst aan het dak van het huis van [H]. Tussen de woningen loopt een gemeenschappelijke dakgoot.
4.1.4 De werkzaamheden zijn uitgevoerd door [H]. [H] is opgeleid als loodgieter en is beroepshalve ook als zodanig werkzaam.
4.1.5 Univé N.V. heeft als gesubrogeerd verzekeraar regres gezocht op [H] op de grond dat [H] jegens [D] onrechtmatig heeft gehandeld, aangezien hij de dakdekkerswerkzaamheden onvoldoende oordeelkundig heeft uitgevoerd. Univé N.V. heeft de vordering die zij op [H] meent te hebben, gecedeerd aan coöperatie Univé.
4.1.6 De aansprakelijkheidsverzekeraar van [H] is Reaal Verzekeringen (verder: Reaal).
4.1.7 Voor de leden van het Verbond van Verzekeraars geldt de Bedrijfsregeling Brandregres 2000 (verder: BBr). De BBr bevat een zogenoemd regresverbod ten aanzien van particulieren. Univé N.V. is niet aangesloten bij het Verbond van Verzekeraars.
4.1.8 Coöperatie Univé heeft de regresvordering in rechte aanhangig gemaakt. De rechtbank heeft de vordering toegewezen. De rechtbank overwoog daartoe dat Univé N.V. niet was gebonden aan de BBr, zodat het haar vrij stond om voor de haar uitgekeerde schade verhaal te zoeken op [H]. Verder heeft de rechtbank aanvaard dat aan [H] onrechtmatig handelen jegens [D] kan worden verweten. Het beroep op eigen schuld aan de zijde van [D] heeft de rechtbank verworpen. Aan schadevergoeding heeft zij € 80.857,81 toegekend, te vermeerderen met kosten. Matiging heeft de rechtbank niet toegepast.
4.2 De eerste grief van [H] stelt de vraag aan de orde of Univé N.V. gebonden is aan de BBr. [H] heeft betoogd dat het Univé N.V. in de omstandigheden van dit geval op grond van de BBr niet vrijstond om op hem regres te nemen. Coöperatie Univé heeft zich tegen dit standpunt verweerd.
Het hof overweegt daarover als volgt.
4.3 [H] en coöperatie Univé zijn het erover eens dat Univé N.V. ten tijde van de brand niet was aangesloten bij het Verbond van Verzekeraars en dat dientengevolge de verplichtingen die voor de aangesloten verzekeraars besloten liggen in de BBr niet rechtstreeks voor haar golden. [H] heeft betoogd dat Univé N.V. zich toch aan de BBr heeft te houden.
4.4 In de eerste plaats heeft [H] aan zijn standpunt ten grondslag gelegd dat hij redelijkerwijs heeft vertrouwd en mogen vertrouwen op de gebondenheid van Univé N.V. aan de BBr, omdat Univé N.V. op haar officiële website expliciet en zonder enig voorbehoud heeft vermeld: “Univé is lid van het Verbond van Verzekeraars.”
Deze enkele vermelding op de website levert naar het oordeel van het hof een ontoereikend aanknopingspunt op om te oordelen dat Univé N.V. bij [H] het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat zij was gebonden aan de BBr en dus geen regres op hem zou zoeken, alleen al omdat niet is gesteld noch is gebleken dat [H] kennis genomen heeft van de inhoud van de website van Univé N.V., voordat Univé N.V. op hem regres zocht. Nu de stellingen van [H] voor het overige niets inhouden waaraan [H] het door hem gestelde gerechtvaardigde vertrouwen dat regres zou uitblijven zou hebben ontleend, gaat het hof aan dit gedeelte van zijn betoog voorbij. Vermelding verdient in dit verband nog dat uit de omstandigheid dat een groot aantal brandverzekeraars zich houdt aan de BBr evenmin kan worden afgeleid dat door Univé N.V. het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat zij geen regres zal nemen.
4.5 In de tweede plaats heeft [H] betoogd dat de redelijkheid en billijkheid in de gegeven omstandigheden eisen dat Univé N.V. handelt overeenkomstig de BBr en dus regres jegens hem als particulier achterwege laat en daarvoor vervolgens verschillende rechtsgronden aangewezen.
Met [H] wil het hof aannemen dat goede redenen bestaan voor de brandregresregeling die in de BBr is neergelegd en dat het gewicht van de belangen die de aangesloten brandverzekeraars met die regeling willen dienen groot is.
[H] heeft het hof er evenwel niet van overtuigd dat de brandregresregeling van zodanige betekenis is dat moet worden geoordeeld dat Univé N.V. een maatschappelijke plicht heeft – die juridisch afdwingbaar is – om zich als gesubrogeerd brandverzekeraar te onthouden van regres op [H] ondanks haar keuze zich niet aan te sluiten bij het Verbond van Verzekeraars.
4.6 Univé N.V. kreeg als gesubrogeerd verzekeraar de bevoegdheid om regres te nemen op [H]. Die bevoegdheid kan zij niet inroepen, voor zover zij deze zou misbruiken. Van misbruik zou sprake zijn, aldus [H], omdat regres een ontoelaatbare onevenredigheid oplevert tussen zijn belang en dat van Univé N.V.
Dat verweer gaat niet op. Het belang van [H] is in hoofdzaak indirect betrokken bij het regres, omdat hij de gevolgen van zijn aansprakelijkheid kan afwentelen op zijn aansprakelijkheidsverzekeraar Reaal, en legt om die reden niet zoveel gewicht in de schaal. De stelling van [H] dat het regres de verhouding tussen de buren [D] en [H] zou hebben verstoord is verder niet toegelicht, zodat het hof daaraan voorbij heeft te gaan. Daarbij komt dat, naar tussen partijen onbestreden vast staat, een niet onaanzienlijk gedeelte van de brandverzekeraars (ten minste ongeveer 5%) niet is aangesloten bij het Verbond van Verzekeraars, zodat niet kan worden gesproken van een zo breed gedragen opvatting die inhoudt dat brandregres op particulieren achterwege dient te blijven, dat het standpunt van Univé N.V. alleen al daarom misbruik van bevoegdheid oplevert.
Univé N.V. handelt ook niet onrechtmatig door van de haar toekomende bevoegdheid om regres te nemen gebruik te maken.
4.7 Voorts zou er een gewoonterecht bestaan dat inhoudt dat Univé N.V. jegens [H] afziet van regres.
Voor zover [H] in dit verband opnieuw heeft aangevoerd dat hij op grond van het gedrag van Univé N.V. mocht verwachten dat Univé N.V. zou afzien van regres, verwijst het hof naar hetgeen het hierboven onder 4.4 heeft overwogen.
Verder zou het gaan om een branchegewoonte/-gebruik. Als gezegd, wordt de BBr binnen de branche niet algemeen aanvaard. Verzekeraars hebben de keuze om al dan niet mee te doen met de regresregeling. Bezwaarlijk kan daarom worden volgehouden dat de inhoud van die regeling binnen de branche als gewoonterecht is gaan gelden.
4.8 De omstandigheid dat de keuze van verzekeraars om al dan niet regres te nemen invloed heeft op de concurrentieverhoudingen is onvoldoende om Univé N.V. het recht op regres te ontzeggen, in aanmerking genomen de in het mededingingsrecht getrokken grenzen.
4.9 De stellingen van [H] zijn ook overigens ontoereikend om een buitenwettelijke plicht te aanvaarden om jegens particulieren van brandregres af te zien. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de redelijkheid en billijkheid niet als zelfstandige rechtsgrondslag kan fungeren op de wijze die [H] lijkt te bepleiten.
4.10 Slotsom van deze overwegingen is dat [H] met de eerste grief geen succes heeft.
4.11 De tweede en derde grief gaan over de kwestie of het schadeveroorzakend gedrag van [H] als een onrechtmatige daad kan worden aangemerkt. Zij lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
4.12 De brand is ontstaan als gevolg van dakdekwerkzaamheden waarbij gebruik is gemaakt van open vuur teneinde een aanvullende laag bitumen op het dak aan te brengen. Die werkzaamheden heeft [H] uitgevoerd aan het dak van zijn buren om lekkage in zijn eigen aangrenzende huis verhelpen. Een en ander levert een situatie op die het gevaar in zich draagt dat onderliggend materiaal verhit raakt en ontbrandt met ernstige schade als gevolg. Dat gevaar ligt zeer voor de hand. [H] heeft zich dat gevaar gerealiseerd. Hij heeft naar zijn zeggen gecontroleerd of hij door de dakdekwerkzaamheden brandgevaar in het leven riep. Hij heeft bovendien een veiligheidsmaatregel getroffen door een tuinslang op het dak neer te leggen voor het geval er iets fout zou gaan. Ondanks de voorzorg van [H] heeft het risico van brand zich verwezenlijkt.
Het brandgevaar bij dergelijke werkzaamheden is dermate evident dat hoge eisen mogen worden gesteld aan de te treffen voorzorgsmaatregelen. Zonder adequate voorzorgsmaatregelen had [H] niet tot de dakdekwerkzaamheden mogen overgaan. Hetgeen [H] aan voorzorg heeft gedaan, is niet voldoende, terwijl adequate voorzorgsmaatregelen redelijkerwijs wel mogelijk waren. [H] heeft zich bij de controle van hetgeen zich aan materiaal onder het te branden bitumen bevond, onvoldoende rekenschap gegeven van de mogelijkheid van aanwezigheid van brandbaar materiaal en als gevolg daarvan niet genoeg nagegaan of dergelijk materiaal er was. Hij heeft bovendien niet nagegaan of de door hem getroffen veiligheidsmaatregel werkte, zodat hij de knik in de tuinslang heeft gemist. Ook die controle lag op zijn weg, in aanmerking genomen het grote risico dat de dakdekwerkzaamheden meebrachten en de eenvoud van een dergelijke controle.
Dat alles levert op dat zijn schadeveroorzakend handelen jegens [D] onrechtmatig moet worden geoordeeld.
4.13 Dat [H] zijn buren een dienst heeft willen bewijzen door hun dak te repareren staat er niet aan in de weg zijn gedrag als onrechtmatig jegens [D] aan te merken. In de eerste plaats is hier vermeldenswaard dat het hier niet alleen maar ging om belangeloze bijstand aan de buren. De aanleiding voor de werkzaamheden was dat [H] zijn eigen lekkage wilde verhelpen. Daarbij komt dat de ernst van de door [H] bij de dakdekwerkzaamheden gemaakte fout van dien aard is dat zijn handelen jegens [D] onrechtmatig is, ook als zou worden aanvaard dat zijn handelen trekken van een vriendendienst heeft.
4.14 Met de grieven II en III heeft [H] dus evenmin succes.
4.15 Met de vierde grief wil [H] ingang doen vinden dat ook het gedrag van [D] aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen. [D] heeft hem niet van de dakdekwerkzaamheden weerhouden, evenmin een toereikende controle uitgevoerd en hem niet gewaarschuwd voor het brandgevaar.
Naar het oordeel van het hof zijn de stellingen van [H] ontoereikend om aan te nemen dat de brand was voorkomen of de schade lager zou zijn uitgevallen als [D], kortweg, had gewaarschuwd. In elk geval valt hetgeen [D] volgens [H] heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade in het niet bij hetgeen [H] heeft bijgedragen.
Toen [D] thuis kwam die middag, was [H], die loodgieter is en al eerder dakdekwerkzaamheden aan zijn woning had verricht, al aan de slag op het dak met behulp van een professionele brander. [D] heeft hem slechts geholpen. [D] heeft geen daadwerkelijke bijdrage geleverd aan het ontstaan van de brand. Het branden van het bitumen is immers niet door hem uitgevoerd. Verder houden de stellingen van [H] niets in waaruit kan worden afgeleid dat [D] zich wel heeft gerealiseerd welk risico [H] door zijn werkzaamheden aan het dak in het leven riep, maar desalniettemin heeft gezwegen.
De vierde grief loopt daarop stuk.
4.16 In bovenstaande overwegingen aangaande de eerste grief ligt besloten dat ook grief VI moet mislukken. Het hof heeft immers niet aanvaard dat [H] redelijkerwijs geen rekening behoefde te houden met een regresactie van Univé N.V. Het op die stelling gegronde beroep op matiging moet worden verworpen.
4.17 Grief VII behoeft geen afzonderlijke bespreking. Zij faalt.
4.18 Nu alle grieven falen, zal het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigen. [H] is de in het ongelijk gestelde partij. Hij heeft de proceskosten van het hoger beroep te dragen.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [H] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot deze kosten tot de dag van deze uitspraak aan de zijde van Univé op € 2.475,- voor verschotten en € 1.631,-voor salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, C.A. Joustra en J.C.W. Rang en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 maart 2010 door de rolraadsheer.