ECLI:NL:GHAMS:2010:BN1367
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- G.B.C.M. van der Reep
- C.A. Joustra
- E.J.H. Schrage
- Rechtspraak.nl
Bepalen omvang verhuis- en inrichtingskosten in het kader van huurovereenkomst
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omvang van de verhuis- en inrichtingskosten die Hoogenbosch, een besloten vennootschap, vorderde van WREM, haar verhuurder. De zaak volgde op een eerder arrest van de Hoge Raad, waarin de beëindiging van de huurovereenkomst tussen partijen was vastgesteld. Hoogenbosch had na de beëindiging van de huurovereenkomst haar bedrijfsruimte ontruimd en maakte aanspraak op een vergoeding van € 379.931,32 voor de gemaakte kosten, inclusief rente. WREM betwistte de hoogte van deze kosten en stelde dat Hoogenbosch niet volledig schadeloos gesteld diende te worden.
Het hof heeft de verschillende kostenposten beoordeeld, waaronder verhuiskosten, courtage, dubbele huurlasten en inrichtingskosten. Het hof oordeelde dat bepaalde kosten, zoals de overnamesom en margederving, niet in aanmerking kwamen voor vergoeding, terwijl andere kosten, zoals courtage en verhuiskosten van het camerabeveiligingssysteem, wel relevant waren. Uiteindelijk kwam het hof tot de conclusie dat een redelijke vergoeding voor de verhuis- en inrichtingskosten € 100.000,- bedroeg. Dit bedrag werd vastgesteld met inachtneming van de wettelijke bepalingen en de omstandigheden van de zaak, waarbij het hof ook rekening hield met het bedrijfsrisico van Hoogenbosch en de lange periode waarin zij het gehuurde had kunnen gebruiken.
Het hof veroordeelde WREM tot betaling van dit bedrag aan Hoogenbosch, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, en stelde dat Hoogenbosch de proceskosten diende te dragen, aangezien zij in het ongelijk was gesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak om kostenposten zorgvuldig te beoordelen in het kader van huurovereenkomsten en de toepassing van artikel 7:297 BW van het Burgerlijk Wetboek.