ECLI:NL:GHAMS:2010:BN7794

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.071.930/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in ontnemingszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 september 2010 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van rechters in een ontnemingszaak. Verzoeker, verblijvende in de penitentiaire inrichting De Dordtse Poorten te Dordrecht, heeft op 13 augustus 2010 een schriftelijk verzoek tot wraking ingediend tegen de rechters mr. N.A. Schimmel, mr. J.D.L. Nuis en mr. E. Wiersma. De wrakingsgrond was dat verzoeker vreesde dat de strafkamer vooringenomen was, omdat deze eerder een beslissing had genomen over zijn onderzoekswensen zonder hem opnieuw te horen, en dat deze beslissing gebaseerd was op onjuiste informatie van het openbaar ministerie.

De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 3 september 2010. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek gegrond was, omdat de strafkamer bij de beoordeling van de onderzoekswensen van verzoeker een onjuist feitelijk uitgangspunt had gehanteerd. Dit leidde tot de conclusie dat de vrees van verzoeker voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd was. De wrakingskamer benadrukte dat de onpartijdigheid van rechters moet worden vermoed, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

De beslissing van de wrakingskamer werd genomen door mrs. W.J.J. Los, C. Uriot en W. J. Noordhuizen, in aanwezigheid van griffier mr. S.M.C. Vleugel. Het hof verklaarde het verzoek tot wraking gegrond, wat betekent dat de betrokken rechters niet langer in de zaak van verzoeker konden optreden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
WRAKINGSKAMER
Beslissing
op het verzoek van:
[Verzoeker],
verblijvende in de penitentiaire inrichting De Dordtse Poorten te Dordrecht,
verzoeker,
advocaat: mr. S.T. van Berge Henegouwen en mr. C.W.J. Faber, te Maastricht.
1. Procesverloop
Op 13 augustus 2010 is een schriftelijk verzoek tot wraking ingediend.
Het verzoek is gericht tegen mr. N.A. Schimmel, mr. J.D.L. Nuis en mr. E. Wiersma.
De betrokken raadsheren hebben niet in de wraking berust.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 3 september 2010.
Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
2. Verzoek
2.1 Het verzoek is gedaan in het kader van een hoger beroep dat bij dit hof aanhangig is onder parketnummer [00-000000-00], welk hoger beroep wordt behandeld door de tweede meervoudige kamer voor strafzaken. Van die kamer maken deel uit mr. Schimmel, mr. Nuis en mr. H.P. Wooldrik als raadsheren en mr. E. Wiersma als griffier.
De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van verzoeker als veroordeelde (hierna: de ontnemingszaak). In die zaak heeft de rechtbank op 20 juli 2007 vonnis uitgesproken.
2.2 De aangevoerde grond voor wraking is dat objectief gezien de vrees gerechtvaardigd is dat de strafkamer vooringenomen is, omdat deze, kort gezegd, een beslissing heeft genomen over de onderzoekswensen van verzoeker en niet bereid is de verdediging opnieuw te horen en van die beslissing terug te komen nadat was gebleken dat de beslissing berustte op onjuiste voorlichting door het openbaar ministerie en een onvolledig dossier. Volgens verzoeker valt die vooringenomenheid mogelijk deels te verklaren door de omstandigheid dat volgens hem een van de raadsheren, mr. Nuis, in de jaren negentig als lid van het openbaar ministerie op enigerlei wijze was betrokken bij onderzoeken naar het zogenoemde Hollandse Netwerk, met welk netwerk destijds ook verzoeker in verband is gebracht.
3. Ontvankelijkheid
3.1 Op grond van artikel 512 Wetboek van Strafvordering (Sv) kan op verzoek van een verdachte of het Openbaar Ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2 Verzoeker is geen verdachte, omdat hij reeds is veroordeeld. De regeling van artikel 512 en volgende Sv kan echter ook van toepassing worden geacht op de in die wet voorziene procedure tot ontneming van wederrrechtelijk verkregen voordeel. Verzoeker is daarom in zoverre ontvankelijk in het verzoek.
3.3 Wraking kan enkel worden verzocht van rechters. Mr. Wiersma is geen rechter, maar griffier. Gelet op de aard en inhoud kan het verzoek echter niet anders worden gelezen dan dat het strekt tot wraking van de drie leden van de betrokken strafkamer, en niet van twee van de leden daarvan en de griffier. De wrakingskamer zal het verzoek in die zin verstaan.
Dat brengt mee dat verzoeker ook in zoverre in het verzoek kan worden ontvangen.
De derde raadsheer is van het wrakingsverzoek in kennis gesteld en heeft desgevraagd te kennen gegeven daarin niet te berusten.
4. Beoordeling van het verzoek
4.1 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
4.2 Er zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd of aannemelijk geworden die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de strafkamer of een van de leden daarvan daadwerkelijk jegens verzoeker enige vooringenomenheid koestert. Het gaat dan ook om de vraag of de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
4.3 Voor de beantwoording van deze vraag acht de wrakingskamer het volgende van belang.
4.4 Namens verzoeker zijn op 25 februari 2009 aan de strafkamer de onderzoekswensen van verzoeker in de ontnemingszaak kenbaar gemaakt. De onderzoekswensen zijn behandeld ter zitting van de strafkamer van 27 april 2010. De beslissing over de onderzoekswensen is aangehouden tot de zitting van 25 mei 2010. Blijkens het proces-verbaal van de zittingen heeft de strafkamer de onderzoekswensen beoordeeld aan de hand van het zogenoemde noodzakelijkheidscriterium en niet aan de hand van het (ruimere) criterium van het verdedigingsbelang, omdat de strafkamer het aannemelijk heeft geacht dat de raadsman van verzoeker de aanvulling op het verkort vonnis van de rechtbank rond 19 augustus 2008 heeft ontvangen en niet binnen twee weken daarna de onderzoekswensen kenbaar heeft gemaakt. De onderzoekswensen zijn vervolgens grotendeels afgewezen.
4.5 Nadien is vastgesteld, zoals niet ter discussie staat, dat de aanvulling op het verkort vonnis van de rechtbank eerst bij brief van de griffier van het hof van 12 februari 2009 aan de raadsman van verzoeker is toegezonden. Dat betekent dat, anders dan de strafkamer aannemelijk heeft geacht, het ervoor moet worden gehouden dat de onderzoekswensen binnen veertien dagen na ontvangst van de aanvulling kenbaar zijn gemaakt.
4.6 Naar aanleiding daarvan heeft de raadsman van verzoeker bij brief van 10 juni 2010 de advocaat-generaal onder opgaaf van redenen verzocht op korte termijn een nieuwe (regie)zitting te bepalen. Bij brief van dezelfde datum heeft de raadsman aan de voorzitter van de strafkamer, onder toezending van een afschrift van zijn brief aan de advocaat-generaal, verzocht zijn medewerking daaraan te verlenen. Bij brief van 26 juli 2010 heeft de raadsman de voorzitter van de strafkamer verder onder meer het volgende meegedeeld:
‘Dat het hof hier evident misleid is lijkt me duidelijk. Een juridisch debat over de consequenties en wiens verantwoordelijkheid etcetera leek mij op zijn plaats. Het openbaar ministerie wil daar kennelijk niet aan meewerken, waarmee het openbaar ministerie de (mogelijk) per abuis veroorzaakte misleiding welbewust omarmt en diezelfde misleiding met opzet tot de zijne maakt.
De verdediging heeft voor zover mij bekend strafvorderlijk geen mogelijkheden om zelfstandig een nieuwe zitting te bewerkstelligen. Toch wil ik u juist daarom bij deze verzoeken. Ik neem aan dat het hof het toch ook van enig openbaar belang vindt dat zijn beslissingen steunen op feitelijk juiste uitgangspunten, met name natuurlijk als die afkomstig zijn van de griffier van het hof zelf. Zo bezien heeft het hof er ook een eigen belang bij dat het debat over de onderzoekswensen opnieuw op juiste feitelijke grondslag zo spoedig mogelijk gaat plaatsvinden.
Op grond hiervan verzoek ik u een en ander daarheen te leiden dat er zo spoedig mogelijk een nieuwe regiezitting zal plaatsvinden in bovenvermelde ontnemingszaak.
Mag ik spoedig uw standpunt hierover vernemen?’
Bij brief van 30 juli 2010 heeft de advocaat-generaal aan de raadsman uitvoerig uiteengezet dat naar zijn mening de onderzoekswensen terecht zijn beoordeeld aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium, ook indien die wensen kenbaar zijn gemaakt binnen veertien dagen na ontvangst van de aanvulling op het verkort vonnis.
4.7 Bij brief van 10 augustus 2010 heeft mr. Nuis vervolgens het volgende aan de raadsman meegedeeld:
‘Naar aanleiding van uw brieven d.d. 26 juli 2010 en 10 juni 2010 c.a. alsmede de reactie van de advocaat-generaal d.d. 30 juli 2010 ziet het hof geen aanleiding wijziging te brengen in het voorgenomen behandelprogramma, zoals opgenomen in het proces-verbaal van de zitting van 27 april jl. (..)’.
Hoewel mr. Nuis ter zitting van de wrakingskamer heeft verklaard dat er geen rechtstreekse vraag aan de strafkamer was gesteld en in de brief van 10 augustus 2010 dan ook geen beslissing op een dergelijke vraag ligt besloten, is de wrakingskamer van oordeel dat verzoeker gelet op zijn aan de advocaat-generaal en het hof gerichte verzoeken en de tekst van de brief redelijkerwijs uit die brief heeft mogen opmaken dat de strafkamer zijn verzoek tot het houden van een zitting en het opnieuw beoordelen van de onderzoekswensen afwees.
4.8 Uit het voorgaande blijkt dat inmiddels is komen vast te staan dat de strafkamer bij de beslissing over de onderzoekswensen van verzoeker in diens nadeel een onjuist feitelijk uitgangspunt heeft gehanteerd en dat de advocaat-generaal daarop bij brief van 30 juli 2010 andere argumenten heeft aangedragen om die beslissing te handhaven, over welke argumenten verzoeker zich niet heeft uitgelaten. Waar vervolgens de strafkamer, onder verwijzing naar onder meer de brief van de advocaat-generaal van 30 juli 2010, zonder verzoeker te horen en zonder enige motivering het verzoek van verzoeker om zijn onderzoekswensen opnieuw te behandelen afwijst, moet de bij verzoeker gerezen vrees dat niet zonder vooringenomenheid
– los van de werkelijke intenties van de strafkamer – naar zijn zaak wordt gekeken, objectief gezien gerechtvaardigd worden geacht. Dat brengt mee dat het wrakingsverzoek gegrond is.
4.9 Het voorgaande leidt tot de hierna te geven beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
verklaart het verzoek tot wraking gegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.J.J. Los , C. Uriot en W. J. Noordhuizen,
in tegenwoordigheid van mr. S.M.C. Vleugel als griffier en in het openbaar uitgesproken op
21 september 2010.