ECLI:NL:GHAMS:2010:BO0047

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.044.391/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekering en eigendomsoverdracht van stacaravan in geschil na brand

In deze zaak gaat het om een geschil over een opstalverzekering van een stacaravan die door brand verloren is gegaan. De appellante, de Noordhollandsche van 1816 Schadeverzekeringsmaatschappij, is in hoger beroep gekomen tegen de vonnissen van de rechtbank Alkmaar. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verzekering niet was vervallen, omdat de verkoop van de stacaravan onder opschortende voorwaarde zou zijn geschied. Het hof heeft echter geoordeeld dat niet bewezen is dat de verkoop onder opschortende voorwaarde heeft plaatsgevonden. De eigendomsovergang van de stacaravan heeft geleid tot het vervallen van de verzekering, ongeacht het feit dat de premie door de appellant is doorbetaald. Het hof heeft de grieven van de Noordhollandsche gegrond verklaard en de vordering van de appellant afgewezen. De appellant is veroordeeld tot terugbetaling van het bedrag dat eerder aan hem was uitgekeerd op basis van het vernietigde vonnis, vermeerderd met rente. De kosten van het geding zijn ook aan de appellant opgelegd, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.

Uitspraak

28 september 2010
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de naamloze vennootschap N.V. NOORDHOLLANDSCHE VAN 1816 SCHADEVERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ,
gevestigd te Oudkarspel, gemeente Langendijk,
APPELLANTE,
advocaat: mr. J. van Rhijn te Alkmaar,
t e g e n
[Appellant],
wonende te [E],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. K.G. van de Streek te Elburg.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 24 september 2009 is appellante, Noordhollandsche, in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Alkmaar van 16 april 2008 en 8 juli 2009, in deze zaak onder zaaknummer/rolnummer 95924/HA ZA 07-513 gewezen tussen haar als gedaagde en geïntimeerde, [appellant], als eiser. Bij memorie van grieven heeft Noordhollandsche acht grieven tegen de bestreden vonnissen aangevoerd, een bewijsaanbod gedaan en geconcludeerd, zakelijk weergegeven, dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de vordering van [appellant] alsnog zal afwijzen en hem zal veroordelen tot terugbetaling van het bedrag van € 36.911,59 dat Noordhollandsche uit hoofde van het vonnis aan hem heeft voldaan, met rente, en hem zal veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties, inclusief nakosten, met rente vanaf 14 dagen na het te wijzen arrest.
Bij memorie heeft [appellant] de grieven bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal bekrachtigen en Noordhollandsche zal veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van (naar het hof begrijpt:) het hoger beroep.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2. De feiten
De rechtbank heeft onder 2. a tot en met o. van het bestreden tussenvonnis van 16 april 2008 een aantal feiten vastgesteld. De juistheid van deze feitenvaststelling is niet in geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3. Beoordeling
3.1 Deze zaak gaat in het kort over het volgende.
3.1.1 [Appellant] heeft bij Noordhollandsche een opstalverzekering afgesloten met betrekking tot een stacaravan met aanbouw. Op 14 juni 2003 heeft [appellant] de stacaravan verkocht aan [getuige 1]. [Appellant] en [getuige 1] zijn overeengekomen dat de koopprijs niet ineens behoefde te worden voldaan. Na een aanbetaling van € 1.500,= heeft [getuige 1] nog een betaling van € 800,= gedaan. Omstreeks 14 juni 2003 hebben [getuige 1] en zijn toenmalige echtgenote, [getuige 2], de stacaravan betrokken. Nadat [getuige 2] al eerder was vertrokken, heeft [getuige 1] eind december 2003 de caravan verlaten. Als gevolg van een brand op 8 december 2005 is de stacaravan met aanbouw verloren gegaan.
3.1.2 [Appellant] heeft op grond van de verzekeringsovereenkomst aanspraak gemaakt op de door de expert van Noordhollandsche getaxeerde herbouwwaarde van de stacaravan met aanbouw en vergoeding voor de inboedel. Noordhollandsche heeft geweigerd tot uitkering over te gaan en zich daartoe beroepen op het verval van de verzekering door de eigendomsovergang en op het verval van het recht op uitkering door de schending van een aantal polisbepalingen (het opzettelijk doen van onjuiste medede¬lingen en het niet mededelen van wijziging van het risico). Subsidiair heeft Noordhollandsche aangevoerd dat [appellant] naast de vergoeding voor de inboedel slechts aanspraak heeft op de verkoopwaarde van de stacaravan, omdat die ten tijde van de brand leegstond, langer dan twee maanden buiten gebruik was en/of ten verkoop stond aangeboden als bedoeld in de polisvoorwaarden.
3.2 Bij het bestreden tussenvonnis heeft de rechtbank [appellant] toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat hij met [getuige 1] was overeengekomen dat de overdracht van de stacaravan geschiedde onder de opschortende voorwaarde dat [getuige 1] de koopsom van € 25.000,= zou hebben betaald. Het beroep van Noordhollandsche op het verval van het recht op uitkering heeft de rechtbank verworpen. Na gehouden getuigenverhoren heeft de rechtbank bij het bestreden eindvonnis [appellant] geslaagd geoordeeld in het bewijs, op die grond het beroep op het verval van de verzekering verworpen, voorts geoordeeld dat [appellant] recht heeft op de herbouwwaarde van de stacaravan met aanbouw en diens vordering integraal toegewezen.
3.3 Het hof overweegt als volgt.
3.4 De rechtbank heeft bij het bestreden tussenvonnis aangenomen dat [appellant] zijn verweer dat de stacaravan met aanbouw onroerend is, zodat de eigendom daarvan nooit rechtsgeldig aan [getuige 1] zou zijn geleverd, heeft laten varen. Het hof volgt de rechtbank in deze aanname. Ook in hoger beroep heeft [appellant] dat verweer niet nader toegelicht.
3.5 De rechtbank kan eveneens worden gevolgd in haar oordeel dat, wanneer moet worden uitgegaan van een onvoorwaardelijke koopovereenkomst, het in artikel 16 van de polisvoorwaarden bedoelde risico medio juni 2003 is overgegaan, doordat [appellant] toen aan [getuige 1] het bezit van de stacaravan heeft verschaft door hem de sleutel(s) te geven, waarna de verzekering nog 30 dagen is doorgelopen en vervolgens tot een einde is gekomen, doordat de nieuwe belanghebbende niet te kennen heeft gegeven dat de verzekering van kracht diende te blijven. Met de rechtbank is het hof voorts van oordeel dat de enkele omstandigheid dat [appellant] in dat geval mogelijkerwijs onverschuldigd verzekeringspremies is blijven betalen niet tot een ander oordeel kan leiden.
3.6 Op [appellant] rust de bewijslast van zijn stelling dat ten tijde van de brand tussen hem en Noordhollandsche een verzekeringsovereenkomst van kracht was. Het in het polisblad gelegen bewijs is ontkracht door het contract van 14 juni 2003, waaruit de verkoop blijkt, in samenhang met de bezitsverschaffing nadien. Het is dan ook terecht dat de rechtbank [appellant] bij het tussenvonnis heeft belast met het bewijs van zijn stelling dat de verkoop onder opschortende voorwaarde is geschied.
3.7 Met de grieven 5 en 6 bestrijdt Noordhollandsche het oordeel van de rechtbank dat [appellant] is geslaagd in zijn bewijsopdracht. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.8 Ten bewijze van zijn stelling heeft [appellant] zichzelf als getuige laten horen, alsmede [getuige 1], [getuige 2] en haar huidige echtgenoot [getuige 3]. Daarnaast heeft hij drie schriftelijke verklaringen van andere personen overgelegd.
3.9 Het hof acht het bewijs niet geleverd. Daartoe wordt als volgt overwogen.
3.10 De getuigen [getuige 1], [appellant], [getuige 2] en [getuige 3] hebben eenparig verklaard dat [appellant] en [getuige 1] hadden afgesproken dat [getuige 1] de koopprijs van € 25.000,= in maandelijkse termijnen kon afbetalen en pas eigenaar zou worden als alles was betaald. Het hof heeft echter de indruk gekregen dat de verklaringen van deze getuigen op die hoofdlijnen op elkaar zijn afgestemd. De verdere detaillering van de verklaringen maakt die namelijk niet geloofwaardig.
3.11 Om te beginnen is het opvallend dat de getuigen [appellant], [getuige 2] en [getuige 3] jaren na dato wel nauwkeurig weten te verklaren wat de koopprijs was en welke exacte bedragen zijn afbetaald, maar kennelijk geen mededeling kunnen doen over de hoogte van het afgesproken termijnbedrag. Het door de getuige [getuige 1] met een slag om de arm genoemde bedrag van € 750,= komt het hof extreem laag voor, omdat een dergelijke betalingsregeling zich zou moeten uitstrekken over een periode van meer dan twee en een half jaar.
3.12 Voorts is de verklaring van [appellant] als getuige dat de koopprijs in maandelijkse termijnen zou worden afgelost, in strijd met de mededeling van zijn advocaat ter comparitie dat werd verwacht dat [getuige 1] de resterende koopsom binnen enkele dagen zou voldoen. Met deze tegenstrijdigheid geconfronteerd heeft [appellant] als getuige verklaard dat [getuige 2] destijds te kennen had gegeven dat zij binnen korte tijd een aanzienlijke som verwachtte, waarmee de koopprijs zou worden voldaan en dat voor de zekerheid toch ook termijnbedragen waren afgesproken. [Getuige 2] heeft als getuige echter weersproken dat zij ten tijde van de aankoop een aanzienlijke som verwachtte. Het hof moet dan ook aannemen dat [appellant] die aanzienlijke som heeft verzonnen om zijn verklaring te laten sporen met die van zijn advocaat ter comparitie.
3.13 De verklaring van de getuige [getuige 2] roept vragen op waar zij eerst verklaart de akte waarin de termijnbetaling en het eigendomsvoorbehoud zijn neergelegd niet meer te bezitten, omdat ze bij [getuige 1] is weggegaan en alles heeft achter¬gelaten, wat op zichzelf logisch voorkomt, maar vervolgt met de mededeling dat haar huidige echtgenoot het stuk een jaar later aantrof in een kist die bij haar ouders vandaan kwam. Haar huidige echtgenoot bevestigt weliswaar dat hij de akte in een kist heeft aangetroffen, maar verklaart ook dat daarop de verrichte betalingen van € 1.500,= en € 800,= waren vermeld, hetgeen bevreemding wekt omdat de akte volgens [getuige 2] al dateert van ruim voor 14 juni 2003 en geen van de andere getuigen over het bijschrijven op de akte iets heeft opgemerkt.
3.14 Bij het voorgaande komt betekenis toe aan het feit dat [appellant] blijkens een daarvan opgemaakte schriftelijke verklaring op 10 december 2005 tegenover [medewerker 1], die de brand ten behoeve van Noordhollandsche onderzocht, heeft verklaard dat hij de stacaravan aan [getuige 1] heeft verkocht, dat deze een voorschot heeft betaald en daarna nog een bedrag van € 800,=, dat [getuige 1] betalingsproblemen had en onder curatele bleek te staan en op een gegeven moment de stacaravan heeft verlaten, dat hij en [getuige 1] vanwege de curatele en de betalings¬problemen het betaalde voorschot als huur hebben gezien en dat [getuige 1] om de koopovereenkomst te ontbinden een schriftelijke verklaring heeft opgesteld waarin hij aangaf dat de stacaravan nooit zijn eigendom was geweest en [appellant] steeds eigenaar is gebleven. Het valt op dat in deze verklaring geen melding is gemaakt van een eigendomsvoorbehoud of van een huurkoop¬constructie. Uit deze verklaring moet daarentegen worden afgeleid dat het als huur aanmerken van de gedane betalingen een vondst achteraf is geweest. Als getuige gehoord heeft [medewerker 1] verklaard dat hij de schriftelijke verklaring met [appellant] heeft doorgenomen voordat [appellant] deze ondertekende. [Appellant] heeft hieromtrent aangevoerd dat hij dyslectisch is en de door [medewerker 1] met de hand geschreven verklaring niet kon lezen, dat deze hem slechts een maal is voorgelezen en dat hij ten tijde van het opstellen van die verklaring, twee dagen na de brand, de kluts kwijt was. Het hof acht dit geen bevredigende uitleg.
3.15 De veronderstelling dat de huurkoopconstructie een vondst achteraf is geweest is niet in strijd met de omstandigheid dat de advocaat van [appellant] reeds in een brief van 18 februari 2004 een beroep heeft gedaan op het bestaan van een huurkoopovereenkomst. Ook op dat moment had [appellant] immers al belang bij het standpunt onafgebroken eigenaar te zijn gebleven, omdat hij hoopte zich op die manier een nieuw pachtcontract van het lijf te houden. Blijkens zijn verklaring als getuige was dat ook de reden dat hij [getuige 1] een briefje heeft laten opstellen waarin deze verklaart nooit eigenaar van de caravan te zijn geweest. Dat eerdere beroep op de huurkoopovereenkomst maakt zijn huidige beroep dus niet noodzakelijkerwijs geloofwaardiger.
3.16 De door [appellant] overgelegde schriftelijke verklaringen van [X], [Y] en [Z] kunnen het ontbrekende bewijs niet leveren. In elk van die verklaringen ontbreken de redenen van wetenschap, terwijl laatstgenoemde verklaring strikt genomen juist inhoudt dat de eigendom aanvankelijk wel op [getuige 1] is overgegaan.
3.17 [Appellant] heeft in hoger beroep een specifiek bewijsaanbod gedaan ten aanzien van de verwijderde stroommeter. Dat aanbod is hier niet relevant. Voor het overige heeft [appellant] slechts een algemeen bewijsaanbod gedaan, dat moet worden gepasseerd omdat het in het licht van het feit dat [appellant] in eerste aanleg reeds getuigen heeft doen horen, onvoldoende is gespecificeerd.
3.18 Nu de stelling van [appellant] dat hij steeds eigenaar van de stacaravan is gebleven niet is komen vast te staan, slaagt het beroep van Noordhollandsche op het bepaalde in artikel 16 van de polisvoorwaarden. De verzekering is geëindigd, [appellant] heeft geen recht op een verzekeringsuitkering en zijn vordering moet alsnog worden afgewezen.
4. Slotsom en kosten
4.1 De grieven 5 en 6 slagen. De overige grieven kunnen onbesproken blijven. Het bestreden eindvonnis zal worden vernietigd en de vordering van [appellant] zal alsnog worden afgewezen. [Appellant] zal worden veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen Noordhollandsche op grond van het eindvonnis reeds heeft voldaan, vermeerderd met rente zoals gevorderd en niet weersproken. Voor vernietiging van het bestreden tussenvonnis bestaat geen grond, nu het dictum daarvan alleen een - terecht gegeven - bewijsopdracht behelst.
4.2 Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties, de getuigentaxen en de nakosten daaronder begrepen, vermeerderd met rente zoals gevorderd en niet weersproken.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het tussenvonnis van 16 april 2008;
vernietigt het vonnis van 8 juli 2009;
opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van [appellant] af;
veroordeelt [appellant] tot terugbetaling aan Noordhollandsche van het door deze uit hoofde van het vernietigde vonnis betaalde bedrag van € 36.911,59, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 augustus 2009 tot de voldoening;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van Noordhollandsche gevallen, in eerste aanleg op € 1.078,76 aan verschotten en € 2.316,= voor salaris advocaat en in hoger beroep op € 895,= aan verschotten en € 1.158,= voor salaris advocaat en € 199,= aan nakosten indien betekening van dit arrest plaatsvindt, dan wel € 131,= zonder die betekening, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit arrest en, indien betaling binnen deze termijn uitblijft, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het einde van de termijn;
verklaart bovenstaande betalingsveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J. Noordhuizen, C.A. Joustra en J.C.W. Rang en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 28 september 2010.