GERECHTSHOF TE ’s-GRAVENHAGE
MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
[APPELLANT],
wonende te [M], [Land],
APPELLANT,
advocaat: mr. E. Grabandt, te Den Haag
de naamloze vennootschap ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt, te Den Haag.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna aangeduid als [appellant] respec¬tie¬velijk Allianz.
Bij dagvaarding van 8 januari 2007 is [appellant] in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 15 februari 2006 en 18 oktober 2006 van de rechtbank te Rotterdam, onder zaak-/rolnummer 214786/HA ZA 04-1052 gewezen tussen [appellant] als eiser en Allianz als gedaagde.
Bij memorie heeft [appellant] het hoger beroep tegen het vonnis van 15 februari 2006 ingetrokken, drie grieven tegen het vonnis 18 oktober 2006 aangevoerd, een productie in het geding gebracht en ge¬concludeerd dat het hof laatstgenoemd vonnis zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van [appellant] alsnog zal toe¬wijzen, met veroordeling van Allianz in de proceskosten van bei¬de instanties, waaronder begrepen de nakosten.
Bij memorie heeft Allianz geantwoord, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het vonnis van 18 oktober 2006 zal bekrach¬tigen, met veroordeling van [appellant] in de proces¬kosten van het hoger beroep, waaronder begrepen de nakosten.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 15 februari 2006 onder 2.1 tot en met 2.9 een aantal feiten vastgesteld. Daarover bestaat geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3. De beoordeling in hoger beroep
3.1 Het gaat in deze zaak om het volgende:
(i) Op 14 maart 2001 heeft er op de autoweg A10 ter hoogte van [T], [Land], een eenzijdig ongeval plaatsgevonden met een vrachtwagencombinatie van Road Service, bestaande uit een trek¬ker en een oplegger. Hierdoor is er brand aan het voertuig ontstaan. De chauffeur heeft de vrachtwagencombinatie naar een parkeerplaats gereden, waar de brand door de brandweer is geblust. Aan boord van de vrachtwagencombinatie bevonden zich gevaarlijke stoffen.
(ii) [Appellant] heeft in opdracht van Road Service bergings- en stallingswerkzaamheden verricht. Zij heeft daarvoor een aan¬tal facturen aan Road Service toegezonden voor een totaal bedrag van € 30.036,98 (FF 197.029,70). Road Service heeft de facturen niet voldaan; zij is op 19 september 2001 door de rechtbank ’s-Gravenhage in staat van faillissement verklaard.
(iii) De trekker van de vrachtwagencombinatie is voor aan¬spra¬ke¬lijkheid in de zin van de Wet Aansprakelijkheid Motor¬voer¬tuigen (WAM) verzekerd bij Allianz. [Appellant] heeft Allianz op grond van artikel 6 WAM verzocht de facturen te voldoen. Allianz heeft dat geweigerd.
3.2 [Appellant] heeft gevorderd dat Allianz zal worden veroor¬deeld tot betaling van de hiervoor bedoelde facturen, ver¬meer¬derd met rente en buitengerechtelijke incassokosten. De recht¬bank heeft deze vordering afgewezen omdat – kort gezegd – er een contractuele relatie tussen [appellant] en Road Service bestaat op basis waarvan [appellant] haar werkzaamheden heeft verricht en er dus geen sprake is van burgerrechtelijke aan¬spra¬ke¬lijkheid in de zin van artikel 3 WAM. Op dezelfde grond heeft de rechtbank geoordeeld dat de vordering van [appellant] niet onder artikel 3a WAM valt.
3.3 Met grief 1 stelt [appellant] aan de orde dat Allianz aan¬sprakelijk is op grond van artikel 3 juncto artikel 6 WAM. [appellant] meent dat zij schade heeft geleden als gevolg van het ongeval en heeft te gelden als benadeelde in de zin van de WAM. Zij heeft im¬mers, kort gezegd, ervoor gezorgd dat de oplegger inclusief de gevaarlijke stoffen die zich aan boord daarvan bevonden, werd afgevoerd.
3.4 Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 3 WAM diende Road Service een verzekering te sluiten om de burger¬rechtelijke aansprakelijkheid te dekken waartoe haar vracht¬wagencombinatie in het verkeer aanleiding kan geven. Op grond van artikel 6 WAM kan een benadeelde, dat wil zeggen degene die schade heeft geleden welke grond oplevert voor de toe¬passing van de WAM, de WAM-verzekeraar, Allianz, recht¬streeks aanspreken. [Appellant] heeft op grond van een contrac¬tuele ver¬bin¬tenis op Road Service een vordering, te weten een vordering tot nakoming van de overeenkomst. Het gaat derhalve niet om aansprakelijkheid van Road Service als gevolg van de deelname van de vrachtwagencombinatie aan het verkeer. [Appellant] heeft, met andere woorden, geen schade geleden als gevolg van het ongeval, maar als gevolg van de betalings¬onmacht van Road Service. De omstandigheid dat Road Service de facturen niet betaalt maakt dat niet anders. Grief 1 is derhalve ongegrond.
3.5 Met grief 2 doet [appellant] een beroep op het bepaalde in artikel 3a juncto artikel 6 WAM. [Appellant] voert aan dat zij preventieve maatregelen heeft getroffen als bedoeld in artikel 8:1210 BW ter voorkoming van schade door gevaarlijke stoffen die zich in de vrachtwagencombinatie bevonden, dat uit artikel 8:1213 BW volgt dat Road Service aansprakelijk is voor de kosten van die maatregelen, dat zij op grond van artikel 3a WAM daarvoor verplicht verzekerd is en dat op grond van arti¬kel 6 WAM Allianz rechtstreeks kan worden aangesproken voor de vergoeding van de kosten.
3.6 Allianz heeft dit een en ander weersproken. In het bij¬zon¬der is Allianz van mening dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij preventieve maatregelen heeft getroffen als bedoeld in artikel 8:1210 BW.
3.7 In artikel 8:1210 aanhef en sub b BW wordt het begrip schade in de zin van afdeling 8.14.1 BW gedefinieerd. De bepaling vormt een nadere precisering van het bepaalde in artikel 6:96 lid 2 BW. Blijkens artikel 8:1210 BW vallen onder het begrip schade ook de kosten van preventieve maatregelen en verlies of schade veroorzaakt door zulke maatregelen. Een preventieve maatregel is iedere redelijke maatregel ter voor¬koming of beperking van schade door wie dan ook genomen. De door [appellant] gemaakte kosten vormen evenwel geen schade in de hiervoor bedoelde zin omdat – zoals hiervoor al over¬wogen – hij zijn vordering baseert op een overeenkomst. [Appellant] vordert nakoming van (de verze¬keraar van) zijn contractspartij en geen schadevergoeding. [Appellant] heeft onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat hij Road Services aansprakelijk houdt op grond van artikel 8:1213 BW. Dit heeft tot gevolg dat [appellant] de bedoelde kosten ook niet op grond van artikel 3a juncto artikel 6 WAM van Allianz kan terug¬vorderen. De con¬clusie is dat de tweede grief geen succes heeft.
3.8 Grief 3 strekt ten betoge dat Allianz naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid de door [appellant] maakte kosten dient te vergoeden, althans dat het naar maatstaven van rede¬lijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn indien zij dat niet zou doen.
3.9 Deze grief treft evenmin doel. De redelijkheid en billijk¬heid brengen niet mee dat Allianz, in haar hoedanigheid van WAM-verzekeraar van Road Service, dient in te staan voor het feit dat haar ver¬ze¬ker¬de niet in staat is haar contractuele verplichtingen na te komen. De omstandigheid dat de werk¬zaam¬heden waarvan [appellant] betaling vordert – naar hij stelt – ertoe hebben bijgedragen dat er geen gevaarlijke stoffen in het milieu zijn terechtgekomen, maakt dat niet anders.
3.10 De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden be¬krach¬tigd. [Appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, inclusief de nakosten.
bekrachtigt het vonnis van 18 oktober 2006;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het appel en begroot die kosten, voorzover aan de zijde van Allianz gevallen, op € 1.005,- aan verschotten, op € 1.158,- aan salaris advocaat, op € 131,- voor nasalaris van de advocaat en te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris van de advocaat ingeval deze kosten¬veroordeling niet binnen veertien dagen is voldaan en bete¬kening van dit arrest heeft plaats¬gevonden, alsmede te ver¬meer¬deren met de wettelijke rente indien betaling niet plaats¬vindt binnen de hiervoor genoemde termijn van veertien dagen;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A. Joustra, W.J. Noordhuizen en R.J.Q. Klomp en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2010 door de rolraadsheer.