ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4989

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.007.346/01 + 200.013.751/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrechtelijke geschillen over schadevergoeding en uitleg van verzekeringsclausules

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam werd behandeld, gaat het om een geschil tussen HDI-GERLING VERZEKERINGEN N.V. en LAAGLAND B.V. over de schadevergoeding onder een doorlopende goederentransportverzekering. HDI had geweigerd de schade te vergoeden die was ontstaan aan een metaalbewerkingsmachine, die door Laagland was aangeschaft en tijdens het transport was beschadigd. Laagland stelde dat de schade het gevolg was van een onzeker voorval, terwijl HDI betoogde dat de schade was ontstaan door een gebrekkige verpakking en voorbereiding van de machine.

De rechtbank Rotterdam had eerder in haar vonnissen geoordeeld dat Laagland niet wist of behoorde te weten dat de verpakking gebreken vertoonde en had een schadevergoeding toegewezen. HDI ging in hoger beroep tegen deze uitspraken. In het hoger beroep voerde HDI aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de gebrekkige verpakking als verzekerd evenement moest worden aangemerkt en dat de schade niet het gevolg was van een onzeker voorval.

Het hof oordeelde dat de schade onder de polis verzekerd was, ongeacht de oorzaak van de schade. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank voor zover het de afwijzing van de vordering tot vergoeding van transportkosten betrof en oordeelde dat HDI tot betaling van deze kosten moest overgaan. Het hof bekrachtigde de overige vonnissen van de rechtbank en veroordeelde HDI in de proceskosten van beide appellen.

Uitspraak

105.007.346/01 en 200.013.751/01
19 oktober 2010
GERECHTSHOF TE ‘S-GRAVENHAGE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak met nummer 105.007.346/01 van:
de naamloze vennootschap
HDI-GERLING VERZEKERINGEN N.V. (voorheen: HDI Verzekeringen N.V.),
gevestigd te Rotterdam,
APPELLANTE IN PRINCIPAAL APPEL,
GEÏNTIMEERDE IN HET INCIDENTEEL APPEL,
advocaat: mr. W.P. den Hertog, te Den Haag,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LAAGLAND B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
GEÏNTIMEERDE IN PRINCIPAAL APPEL,
APPELLANTE IN HET INCIDENTEEL APPEL,
advocaat: mr. L.Ph.J. van Utenhove, te Den Haag
en in de zaak met nummer 200.013.751/01 van:
de naamloze vennootschap
HDI-GERLING VERZEKERINGEN N.V. (voorheen: HDI Verzekeringen N.V.),
gevestigd te Rotterdam,
APPELLANTE IN PRINCIPAAL APPEL,
GEÏNTIMEERDE IN HET INCIDENTEEL APPEL,
advocaat: mr. W.P. den Hertog, te Den Haag,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LAAGLAND B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
GEÏNTIMEERDE IN PRINCIPAAL APPEL,
APPELLANTE IN HET INCIDENTEEL APPEL,
advocaat: mr. L.Ph.J. van Utenhove, te Den Haag
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Appellante, verder HDI, is bij exploot van 13 november 2007, hersteld bij exploot van 22 november 2007, in hoger be-roep gekomen van vonnissen die door de rechtbank Rotterdam on-der zaak-/rolnummer 239832 / HA ZA 05-1643 tussen partijen zijn gewezen en die zijn uitgesproken op 18 oktober 2006 en 15 augustus 2007, met dagvaarding van geïntimeerde, verder: Laag-land, voor dit hof. Deze zaak heeft het zaaknummer 105.007.346/01. Bij exploot van 27 mei 2008 is HDI in hoger beroep gekomen van het onder bovengenoemd zaak-/rolnummer ge-wezen eindvonnis van de rechtbank van 12 maart 2008. Deze zaak heeft het zaaknummer 200.013.751/01.
1.2 HDI heeft in de zaak met zaaknummer 105.007.346/01 bij me-morie van 15 mei 2008 vijf grieven tegen de tussenvonnissen waarvan beroep aangevoerd, een bewijsaanbod gedaan en een pro-ductie in het geding gebracht, met conclusie, zakelijk weerge-geven, tot afwijzing van de oorspronkelijke vorderingen van Laagland en veroordeling van haar tot terugbetaling van alles wat ingevolge het vonnis van 15 augustus 2007 is betaald en veroordeling tot vergoeding van de proceskosten in beide in-stanties. Bij memorie van grieven van 9 december 2008 in de zaak met zaaknummer 200.013.751/01 heeft HDI zes grieven aan-gevoerd en een bewijsaanbod gedaan, met conclusie, zakelijk weergegeven, andermaal tot afwijzing van de oorspronkelijke vorderingen van Laagland en veroordeling van haar tot terugbe-taling van alles wat ingevolge het vonnis van 12 maart 2008 is betaald en veroordeling tot vergoeding van de proceskosten in beide instanties. In haar memorie van grieven van 9 december 2008 in de zaak met rol nummer 200.013.751/01 voert HDI onder de grieven 1 tot en met 5 hetzelfde aan als in de zaak met rolnummer 105.007.346/01. Daarnaast werpt zij als zesde grief op dat de rechtbank haar ten onrechte heeft veroordeeld de proceskosten van Laagland te vergoeden.
1.3 Laagland heeft bij aanzegging van advocaat tot advocaat van 8 september 2008 de rechtsdag in de zaak met rolnummer 200.013.751/01 laten vervroegen en in beide zaken bij memorie van antwoord van 9 december 2008 de grieven bestreden en een bewijsaanbod gedaan, met conclusie – kort gezegd – tot verwer-ping van het beroep. Harerzijds heeft Laagland incidenteel ap-pel ingesteld tegen het eindvonnis van 12 maart 2008 in zover-re in dat vonnis de vordering tot vergoeding van transportkos-ten van Laagland werd afgewezen.
1.4 HDI heeft bij memorie van antwoord in het incidenteel be-roep de grief bestreden, met conclusie – kort gezegd – tot verwerping van het incidentele beroep.
1.5 Ten slotte hebben partijen het hof gevraagd arrest te wij-zen.
2. Waarvan het hof uitgaat
2.1 Laagland is handelaar in en importeur van metaalbewerking-machines en aanverwante industriële artikelen.
2.2 Laagland heeft bij HDI een doorlopende goederentransport-verzekering afgesloten. Op deze verzekeringsovereenkomst zijn van toepassing de algemene voorwaarden Nederlandse Beursgoede-renpolis 1991 en de clausule G13 “All Risks” met renunciatie aan de artikelen 249 en 276 Wetboek van Koophandel (verder: K).
2.3 Omstreeks april 2003 heeft Laagland een metaalbewerkingma-chine gekocht van Fadal Machining Centers LLC in de Verenigde Staten. Het vervoer van de machine vond vanaf de vestiging van Faldal plaats voor rekening van Laagland. Voor het vervoer tot Rotterdam werd gebruik gemaakt van DFDS Transport (US) Inc. De machine werd op 3 juni 2003 in de haven van Rotterdam gelost. Op 11 juni 2003 noteerde de chauffeur die belast was met het ophalen van machine in de haven van Rotterdam op de vracht-brief: “Kist beschadigd aangetroffen in haven”.
2.4 Na aankomst van de machine bij de vestiging van Laagland bleek dat de machine ernstig door roest was beschadigd. Par-tijen achten aannemelijk dat dit het gevolg is van binnendrin-gend (regen)water.
2.5 HDI heeft de schade onder de polis niet vergoed. Zij be-roept zich erop dat de machine onvoldoende voor het vervoer was geprepareerd en verpakt en de schade niet het gevolg is van een onzeker voorval.
2.6 De rechtbank oordeelde in haar tussenvonnis van 18 oktober 2006 dat Laagland niet wist of behoorde te weten dat de ver-pakking van de machine gebreken vertoonde. In haar deelvonnis van 15 augustus 2007 wees zij een bedrag van $ 124.762,-- aan Laagland toe, te verminderen met € 12.500,-- en te vermeerde-ren met de wettelijke rente over het verschil vanaf 9 mei 2005. Verder veroordeelde de rechtbank HDI aan Laagland te be-talen een bedrag van € 15.398,46 te vermeerderen met de wette-lijke rente vanaf 9 mei 2005. Bij eindvonnis van 12 maart 2008 ten slotte wees de rechtbank de vordering van Laagland tot vergoeding van transportkosten af. HDI werd tot vergoeding van de proceskosten van Laagland veroordeeld.
3. Behandeling van het hoger beroep
3.1 In beide appellen betoogt HDI onder grief 1 dat de recht-bank ten onrechte in haar vonnis van 18 oktober 2006 heeft ge-oordeeld dat de preparatie van de machine moet worden be-schouwd als onderdeel van de verzekerde zaak.
Volgens beide grieven 2 heeft de rechtbank in voormeld vonnis ten onrechte overwogen dat ook zonder uitdrukkelijke vermel-ding in de polis Laagland erop heeft mogen vertrouwen dat de verpakking onderdeel vormde van de verzekerde zaak en zowel schade als gevolge van een eigen gebrek van de machine als van de verpakking meeverzekerd was.
Onder 3 in beide appellen betoogt HDI dat de rechtbank ten on-rechte heeft geoordeeld dat de gebrekkige verpakking als ver-zekerd evenement moet worden aangemerkt.
Naar stelling van HDI in beide zaken onder 4 heeft de recht-bank in het vonnis van 18 oktober 2006 ten onrechte overwogen dat de ratio van artikel 246 K is dat een rechtsgeldige verze-keringsovereenkomst niet tot stand behoort te komen voor zover die zou zien op dekking voor schade waarvan de verzekerde al wist dat die zou optreden.
Onder 5 grieft HDI (twee maal) tegen de overweging van de rechtbank dat gesteld noch gebleken is dat Laagland wist of behoorde te weten dat de verpakking gebreken vertoonde vóór het moment waarop schade aan de verpakking en later aan de ma-chine werd geconstateerd.
3.2 Bij wijze van incidentele grief voert Laagland aan dat de rechtbank ten onrechte de transportkosten niet heeft toegewe-zen. Onder de verzekering viel de “inkoopfactuur plus bijko-mende kosten voor zover niet in de factuur begrepen plus 10% imaginaire winst”. Daaronder vallen ook de transportkosten, aldus Laagland.
3.3 Naar de kern genomen betoogt HDI dat geen sprake is van een onzeker voorval dat zich gedurende de verzekerde reis heeft voorgedaan, dat de machine niet goed verpakt en geprepa-reerd was en dat de schade is niet veroorzaakt door enig eigen gebrek van de machine omdat de gebrekkige verpakking hier niet heeft te gelden als onderdeel van de verzekerde zaak. Naar het hof begrijpt, beroept HDI zich in dit verband op het fax-bericht van 15 oktober 2004 van expert [ E ]] van expertisebu-reau [ S ] dat de kist waarin de machine was verpakt nat is geworden van regenwater, welk regenwater zich ophoopte op de bovenzijde van de kist en via een kier naar binnen is gelopen. Daarnaast wijst HDI op een e-mail van 13 juni 2003 van [ mede-werker ] van Laagland aan [ E ]. De e-mail bevat de tekst van de e-mail die [ medewerker ] diezelfde dag aan Fadal heeft ge-stuurd en waarin wordt opgemerkt: “The representative of our insurance company confirmed our opinion that the mode of pac-king was absolutely inadequate for transportation over sea. Also the metal parts of the machine were not coated with a rust protection substance”.
3.4 Laagland wijst er daartegenover op dat de e-mail aan de verkoper is geschreven daags nadat de schade was ontdekt en HDI zich op het standpunt had gesteld dat de verpakking moge-lijk niet in orde was. Laagland heeft aldus vooral de positie van haar verzekeraar richting de leverancier veilig gesteld. De inhoud van de e-mail is inmiddels achterhaald, aldus Laag-land. Laagland wijst daarbij verder op het aanvullend rapport van Engelkens van 15 oktober 2004 waarin gewag wordt gemaakt van contact tussen de leverancier en [ medewerker ] van Laag-land. Zijdens de leverancier werd toen aangegeven dat jaar-lijks vele machines als de onderhavige op dezelfde wijze wor-den verpakt en verzonden naar klanten over de hele wereld, zonder dat dit een probleem oplevert. De machines worden ver-pakt in folie waarin zakken sillicagel bijgesloten worden en het geheel wordt geplaatst in een houten kist die aan de bin-nenzijde is bekleed met vochtafstotend papier. De kist is op een “flattrack” geplaatst die volgens informatie van vervoer-der DFDS Transport (US) Inc. is geladen: “center hatch under deck”. Laagland wijst verder op een e-mail van [ N ] van Fadal van 17 juni 2003 waarin deze – kennelijk in antwoord op de hierboven geciteerde passage in de e-mail van Laagland – schrijft: “From the information and pictures you provided Fa-dal it appears that the crate was mishandled during shipment. The only way the top membrane (lining) could [have] torn is if something heavy hit, or was placed on top of the crate”.
3.5 HDI heeft nog gesteld dat geen Cosmoline zou zijn aange-bracht op de machine noch de pallet in plastic is gewikkeld en gesealed.
3.6 Het hof acht niet van belang of een gebrekkige verpakking nu wel of niet als eigen gebrek valt aan te merken. Laagland heeft immers geen vergoeding van de verpakking gevraagd. Waar het om gaat is dat onder de polis zijn verzekerd alle verlie-zen van en materiële schaden aan de verzekerde zaken onver-schillig door welke oorzaak ontstaan
3.7 Uit hetgeen hiervoor omtrent de verpakkingswijze is vast-gesteld in samenhang met de onbestreden constatering dat de verpakking en de machine veel water bevatten, hoewel zij tij-dens het vervoer over zee benedendeks waren gestouwd, leidt het hof af dat het binnenkomen van water in de kist en in de machine het gevolg is geweest van een samenloop van omstandig-heden en niet het noodzakelijke gevolg van (alleen) de aard van de verpakking.
3.8 HDI dient dus onder de polis tot uitkering over te gaan. In het incidenteel appel is aan de orde of daartoe ook de kos-ten vallen waarvan vergoeding onder het kopje ‘transportkos-ten’ ad € 12.705,07 in de inleidende dagvaarding is gevorderd.
3.9 Tussen partijen staat vast dat de vraag of Laagland onder de polis aanspraak heeft op vergoeding van alle kosten wordt beheerst door de polis en de artikelen 612 tot en met 616 K. (oud). Volgens artikel 613 K. (oud) is het geoorloofd om de werkelijke waarde van de verzekerde zaken te verhogen met de vracht, inkomende rechten en andere onkosten die bij behouden aankomst noodzakelijk moeten worden betaald, mits daarvan mel-ding in de polis wordt gemaakt.
3.10 Ingevolge de tekst van de polis (G 13 clausule) zijn ver-zekerd: alle verliezen van en materiële schade aan de verze-kerde zaken met inbegrip van de onkosten bedoeld in artikel 283 en 655 K. (oud), onverschillig door welke oorzaak ont-staan. Op het polisblad van de transportverzekering staat ver-meld: “Basis schadevergoeding: Inkomend: Inkoopfactuur plus bijkomende kosten voor zover niet in de factuur begrepen plus 10% imaginaire winst”.
3.11 In het onderhavige geval hebben partijen derhalve uit-drukkelijk verzekerd: de schade tot het bedrag van de inkoop-factuur plus bijkomende kosten voor zover die niet uit die factuur blijken. Bij de uitleg van de polis tegen de achter-grond van de toen geldende wettekst komt naar het oordeel van het hof mede betekenis toe aan de omstandigheid dat Laaglang een doorlopende verzekering had afgesloten en het transport niet keer op keer apart verzekerde. Vooraf is dan niet steeds bekend welke de bijkomende kosten, voor zover niet in de fac-tuur begrepen, zullen zijn en wat daarvan de omvang zal zijn. Vermelding daarvan in de polis is dan ook niet mogelijk, an-ders dan is geschied op het polisblad van de transportverzeke-ring. Onder die omstandigheden moet worden geoordeeld dat met de hiervoor weergegeven vermelding is voldaan aan het vereiste van artikel 613 K. (oud) dat van het verzekerd zijn van de vrachtkosten, inkomende rechten en andere onkosten melding moet worden gedaan in de polis. Dat enige van de door Laagland genoemde kostenposten niet zou voldoen aan de omschrijving van artikel 613 K. valt niet in te zien. Het moet immers gaan om kosten die bij de behouden aankomst worden gemaakt, niet om kosten die moeten worden gecalculeerd om een behouden aankomst mogelijk te maken zoals HDI kennelijk meent.
3.12 Dat brengt mee dat het vonnis van 12 maart 2008 op dat punt zal moeten worden vernietigd en het gevorderde bedrag van € 12.705,07, te vermeerderen met 10% imaginaire winst voor toewijzing in aanmerking komt.
3.13 Als de in het principale en incidentele appel in het on-gelijk te stellen partij zal HDI de proceskosten in beide ap-pellen moeten vergoeden aan Laagland.
4. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis van 12 maart 2008 in zoverre daarin de vordering tot vergoeding van transportkosten is afgewezen
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt HDI tot betaling vaan Laagland van een bedrag van € 13.975,58 – onder aftrek van het eigen risico van € 2.500,-- indien en voorzover dat niet reeds is afgetrokken van hetgeen ingevolge het vonnis van 15 augustus 2007 aan Laagland is of wordt betaald – te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2005;
bekrachtigt de bestreden vonnissen voor het overige;
veroordeelt HDI in de kosten van het (principale) appel in beide appellen en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zij-de van Laagland gevallen op € 5.330,-- aan verschotten en € 2.632,-- aan salaris advocaat;
veroordeelt HDI in de kosten van het incidentele appel en be-groot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van Laagland gevallen op nihil aan verschotten en € 1.316,-- aan salaris ad-vocaat;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A. Joustra, J.C.W. Rang en W.J. Noordhuizen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 oktober 2010 door de rolraadsheer.