ECLI:NL:GHAMS:2011:BR1899

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.068.229-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting van huurverplichtingen in samenhang met tekortkomingen van verhuurder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een huurder, aangeduid als [appellant], en een verhuurder, aangeduid als [geïntimeerde]. De appellant had in hoger beroep beroep gedaan tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, dat op 15 maart 2010 was gewezen. De appellant had grieven geformuleerd tegen het vonnis waarin de kantonrechter de vordering van de geïntimeerde tot betaling van achterstallige huur had toegewezen. De appellant stelde dat hij zijn huurverplichtingen had opgeschort vanwege een tekortkoming in de oplevering van het gehuurde pand door Karioka B.V., de verhuurder. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant een winkelruimte had gehuurd en dat er een tijdelijke gebruikersovereenkomst was gesloten vanwege de late oplevering van het pand. De appellant had een huurprijs van € 1.750,- per maand afgesproken en was eerder veroordeeld tot betaling van huurachterstand door de kantonrechter.

Het hof heeft de grieven van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende samenhang was tussen de verplichtingen van de appellant jegens de geïntimeerde en de tekortkomingen van Karioka B.V. Het hof oordeelde dat opschorting van de huurverplichtingen alleen mogelijk is als er een directe samenhang is tussen de vordering op de schuldeiser en de eigen verplichting. Aangezien de appellant zijn hoger beroep tegen het eerdere vonnis van Karioka B.V. niet had doorgezet, kwam hij niet in aanmerking voor opschorting van zijn verplichtingen jegens de geïntimeerde. Het hof heeft ook geoordeeld dat er onvoldoende redenen waren om de geïntimeerde te vereenzelvigen met Karioka B.V., ondanks de familierelatie tussen de betrokken partijen.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en de appellant veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. De kosten werden begroot op € 263,- aan verschotten en € 894,- aan advocaatkosten, met de verklaring dat de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad is.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
APPELLANT,
advocaat: mr. C.A.W.M. Fiscalini, gevestigd te Huis ter Heide,
t e g e n
[GEÏNTIMEERDE],
wonend te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. I.M.F. van Emstede, gevestigd te Amsterdam.
De partijen worden hierna [appellant] respectievelijk [geïntimeerde] genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Bij dagvaarding van 10 mei 2010 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de ¬rechtbank te Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 15 maart 2010, in deze zaak onder rolnum¬mer CV 09-9735 gewezen tussen [appellant] als opposant en [geïntimeerde] als geopposeerde.
1.2 [appellant] heeft bij memorie twee grieven geformuleerd en toegelicht met conclusie dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzet van [appellant] tegen het vonnis van 20 november 2008 met rolnummer CV 08-33565 alsnog gegrond zal verklaren en daarmee de vordering van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in beide instanties, uitvoerbaar bij voorraad.
1.3 Daarop heeft [geïntimeerde] geantwoord, beschei¬den in het geding gebracht en bewijs aangeboden met conclu¬sie dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
1.4 Ten slotte is arrest gevraagd.
2. Beoordeling
2.1 De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.9 een aantal feiten in deze zaak vastgesteld. Daaromtrent bestaat geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
2.2 Kort gezegd gaat het in deze procedure om het volgende.
2.2.1 [appellant] heeft een winkelruimte gehuurd aan de [adres]te [stad]. De ingangsdatum van de huur was 1 juni 2007. Op 1 juni 2007 was de voor een juiste oplevering noodzakelijke verbouwing echter nog niet gereed. In verband daarmee heeft [appellant] zo lang met [geïntimeerde] een tijdelijke gebruikersovereenkomst gesloten met betrekking tot een ruimte aan de [adres]te [stad]. [geïntimeerde] is een broer van [X]. Laatstgenoemde is indirect – via Metroprop B.V. – bestuurder en enig aandeelhouder van Karioka B.V. Bij het sluiten van de gebruikersovereenkomst met betrekking tot het pand aan de [adres] werd [geïntimeerde] vertegenwoordigd door Metroprop B.V.
2.2.2 [appellant] is met betrekking tot het pand aan de [adres] een huur van € 1.750,- per maand overeengekomen. Uiteindelijk is de oplevering van het pand aan de [adres] in februari 2008 geëffectueerd.
2.2.3 [appellant] heeft in verband met zijn verplichting huur te betalen voor het pand aan [adres] jegens Karioka B.V. een beroep op een opschortingsbevoegdheid gedaan. Hij is op vordering van Karioka B.V. bij vonnis van 18 januari 2010 (rolnummer CV 08-33559) onder meer veroordeeld tot betaling van zijn huurachterstand.
2.3 In de onderhavige procedure heeft [geïntimeerde] betaling van de achterstallige huur met betrekking tot het pand aan de [adres] gevorderd. De kantonrechter heeft deze vordering in een verstekvonnis van 20 november 2008 toegewezen.
2.4 Hierop is [appellant] in verzet gekomen. [appellant] stelt ook de betaling van huurpenningen in verband met het onderhavige pand te hebben opgeschort wegens, kort gezegd, de te late oplevering van het pand aan de [adres]. De kantonrechter heeft het beroep op opschorting van [appellant] jegens [geïntimeerde] verworpen en het verzet tegen het toewijzende verstekvonnis ongegrond verklaard. Hiertegen richt [appellant] zijn grieven.
2.5 Met grief I bestrijdt [appellant] het oordeel van de kantonrechter dat er onvoldoende samenhang is tussen de verplichting van [appellant] tot betaling van huurpenningen ten aanzien van het pand aan de [adres] enerzijds en de (te) late oplevering door Karioka B.V. van het pand aan de [adres] anderzijds. Met grief II bestrijdt [appellant] het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] en Karioka B.V. niet met elkaar kunnen worden vereenzelvigd. Het hof ziet aanleiding de beide grieven gezamenlijk te bespreken.
2.6 In beginsel is opschorting alleen mogelijk ingeval van een opeisbare vordering op een schuldeiser indien tussen de vordering op de schuldeiser en de eigen verplichting jegens de schuldeiser voldoende samenhang bestaat om deze opschorting te rechtvaardigen. Dat kan anders zijn indien sprake is van zodanig met elkaar samenhangende rechtsverhoudingen dat een tekortschieten in de ene verhouding tot een opschortingsbe¬voegd¬heid in de andere verhouding leidt.
2.7 Aan een oordeel of in het onderhavige geval de verhouding tussen [appellant] en Karioka B.V. zodanig samenhangt met de verhouding tussen [appellant] en [geïntimeerde] dat [appellant] zijn huurverplichting jegens [geïntimeerde] zou mogen opschorten in verband met de door [appellant] gestelde tekortkoming van Karioka B.V. komt het hof echter niet toe en wel om de volgende reden. Het ligt voor [appellant] voor de hand indien Karioka B.V. haar verplichtingen jegens hem niet of niet op tijd nakomt hij zijn verplichting(en) jegens Karioka B.V. opschort. Dat heeft [appellant] ook gedaan, zo begrijpt het hof, zij het zonder succes want de kantonrechter heeft [appellant] op vordering van Karioka B.V. bij vonnis van 18 januari 2010 veroordeeld tot betaling van de achterstallige, ten onrechte opgeschorte huurtermijnen ten aan zien van het pand aan de [adres]. Nu [appellant] zijn hoger beroep tegen dat vonnis niet heeft doorgezet, zoals het hof ambtshalve bekend is, komt aan [appellant] geen opschortings¬bevoegdheid jegens [geïntimeerde] toe. Of de kantonrechter in het bestreden vonnis terecht tot het oordeel is gekomen dat er onvoldoende samenhang is in bovengenoemde zin, kan daarom in het midden blijven. Grief I leidt dan ook niet tot het door [appellant] gewenste gevolg.
2.8 Grief II faalt. De kantonrechter heeft terecht overwogen dat er onvoldoende reden is om [geïntimeerde] met Karioka B.V. te vereenzelvigen. Het feit dat [X], via Metroprop bestuurder en enig aandeelhouder van Karioka B.V., een broer is van [geïntimeerde] is onvoldoende, ook als daarbij wordt betrokken dat Metroprop B.V. namens [geïntimeerde] optrad bij het sluiten van de gebruikersovereenkomst met [appellant] met betrekking tot het pand aan de [adres]. Voor vereenzelviging zijn bijkomende bijzondere omstandighe¬den noodzakelijk die hier gesteld, noch gebleken zijn.
2.9 Voor zover in de stellingen van [appellant] een beroep op verrekening van de door hem gestelde vordering tot schadevergoeding jegens Karioka B.V. met zijn schuld aan [geïntimeerde] moet worden gelezen, stuit dit af op het feit dat verrekening in beginsel alleen mogelijk is tussen twee dezelfde partijen en ook hier geldt dat om de onder 2.8 genoemde redenen geen aanleiding is om vereenzelviging van [geïntimeerde] met Karioka B.V. aan te nemen.
3. Slotsom en kosten
Nu de grieven beide falen, zal het vonnis waarvan beroep worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in hoger beroep worden veroordeeld.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van 15 maart 2010;
verwijst [appellant] in de kosten van dit geding en begroot deze kosten aan de kant van [geïntimeerde] in hoger beroep tot dit arrest op € 263,- aan verschotten en € 894,- aan kosten van de advocaat;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs C.A. Joustra, H.J.M. Boukema en R.J.Q. Klomp door de rolraadsheer in het openbaar uitge¬spro¬ken op 15 maart 2011.