De rechtbank heeft belanghebbende beroep ongegrond verklaard waarbij zij, voor zover hier van belang, heeft overwogen:
“4.3. Verweerder (Hof: de inspecteur) heeft meer dan eens aan eiser (Hof: belanghebbende) gevraagd om gegevens en inlichtingen te verstrekken omtrent de contante aankoop van een boot in 2005. Zo heeft verweerder bij brief van 22 januari 2008 eiser verzocht nadere gegevens en inlichtingen aan te leveren over de contante betaling van € 14.500 voor een boot. Bij brief van 13 februari 2008 stelt verweerder eiser nogmaals in de gelegenheid de betreffende gegevens en inlichtingen te verstrekken. Eiser heeft niet voldaan aan deze verzoeken van verweerder en daarmee niet voldaan aan het vereiste in artikel 47, eerste lid, aanhef en onder a van de Awr. Ingevolge artikel 27e van de Awr dient alsdan het beroep van eiser ongegrond te worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Het is derhalve aan eiser om te doen blijken dat het door verweerder vastgestelde belastbare loon onjuist is. Nu eiser enkel aangeeft zich met de correctie niet te kunnen verenigen, maar verder niet aangeeft waarom dit niet het geval is, heeft eiser niet doen blijken dat de uitspraak op bezwaar onjuist is.
4.4. De verzwaring van de bewijslast ontslaat verweerder echter niet van de verplichting om aannemelijk te maken dat het door hem vastgestelde belastbare inkomen op een redelijke schatting berust. Verweerder wijst ter onderbouwing van de correctie op de aanschaf van de boot tegen betaling van een contant bedrag van € 14.500, welke bedrag eiser niet uit de in zijn aangifte vermelde bron van inkomen (loon) kan hebben gefinancierd. Eiseres heeft in het jaar 2005 immers een bruto-inkomen genoten van € 8.454 (ingehouden loonheffing € 737), terwijl het opgegeven spaartegoed in hetzelfde jaar met slechts € 1.573 is gedaald. Voorts wijst verweerder erop dat eiser strafrechtelijk is veroordeeld en in het kader van het strafrechtelijk onderzoek bij hem aanzienlijke hoeveelheden contanten in beslag zijn genomen. Het is volgens de rechtbank niet aan twijfel onderhevig dat deze inkomsten voor eiser voortvloeien uit een bron van inkomen, al dan niet uit de handel in verdovende middelen. Deze bedragen zijn niet aangegeven. Eiser heeft voor het bedrag voor de aanschaf van de boot geen verklaring gegeven. Op grond van deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder het inkomen van eiser over het jaar 2005 in redelijkheid heeft kunnen vaststellen zoals gedaan in de navorderingsaanslag.
4.5. Artikel 67d, eerste lid, van de Awr bepaalt dat indien het aan opzet van de belastingplichtige is te wijten dat met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven, de aangifte niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan, dit een vergrijp vormt ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag, een boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete.
Deze boete moet, indien sprake is van opzet, ingevolge paragraaf 25, derde lid, Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: BBBB), worden verminderd tot 50%. De grondslag van de boete wordt, gezien het bepaalde in artikel 67d, tweede lid, van de Awr in samenhang met paragraaf 26, tweede lid, BBBB gevormd door het belastingbedrag dat aan eisers opzettelijk gedane, onjuiste aangifte is toe te rekenen. Verweerder heeft de boete vastgesteld op 50% van het belastingbedrag, zijnde € 2.217.
4.6. De rechtbank acht het aannemelijk dat eiser opzettelijk de vereiste aangifte onjuiste en onvolledig heeft gedaan. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser strafrechtelijk is veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie in de periode van 2002 tot en met juli 2007, welke gericht was op de handel in en transport van cocaïne, het bezit van cocaïne en het witwassen van contante geldbedragen van aanzienlijke omvang. Nu eiser in zijn aangifte geen enkele melding heeft gemaakt van inkomen afkomstig uit voormelde activiteiten, heeft eiser opzettelijk onjuiste en onvolledige aangifte gedaan.
Gezien al voormelde omstandigheden acht de rechtbank de opgelegde boete passend en geboden.
4.7. Het beroep tegen de beschikking heffingsrente heeft eiser niet afzonderlijk onderbouwd. Omdat de beroepsgronden tegen de belastingaanslag geen doel treffen, zal het beroep tegen de beschikking heffingsrente eveneens ongegrond worden verklaard.”