Uitspraak
13 november 2012
BRITISH AMERICAN TOBACCO NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amstelveen,
APPELLANTE IN HET PRINCIPAAL APPEL,
GEÏNTIMEERDE IN HET INCIDENTEEL APPEL,
advocaat:
mr. K.A.J. Bisschop, te Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE IN HET PRINCIPAAL APPEL,
APPELLANTE IN HET INCIDENTEEL APPEL,
advocaat:
mr. W.A.M. Rupert, te Rotterdam.
1. Het (verdere) geding in hoger beroep
2.De grieven
3. Waarvan het hof uitgaat
4. Behandeling van het hoger beroep
€ 3.110.000,- naar € 5.000.000,-. Bij faxbrief van 20 januari 2009, een zogenoemd limietaanhangsel, heeft Atradius verhoging geweigerd. In deze brief heeft zij haar weigering toegelicht als volgt:
“Wij hebben de onderstaande kredietlimiet vastgesteld, op basis van het adviesbedrag dat door Atradius Information Services B.V. voor u op de vermelde debiteur is vastgesteld. Zij treedt in de plaats van de kredietlimiet van 14 november 2008.”
en
“Omschrijving (…) toelichting:
(…)
Onze beslissing is gebaseerd op de meest recente cijfers van 31 DEC 2007. Deze:
laten onvoldoende vermogen zien.
laten zwakke resultaten zien.
laten een hoge schuldenlast zien ten opzichte van het eigen vermogen.
laten hoge financiële lasten zien in verhouding tot de operationele winst.
laten een negatief werkkapitaal zien.
(…)
Ondanks onze pogingen zijn wij er niet in geslaagd inzicht te krijgen in de huidige financiële situatie van de debiteur.”
In deze brief verwijt Atradius aan BAT dat zij voorafgaand aan de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst geen melding heeft gemaakt van de omstandigheid dat [L] toen in zwaar weer verkeerde en zelfs op de rand van het faillissement leek te staan, terwijl zij daarvan wel op de hoogte was.
Dat BAT van de slechte financiële positie van [L] wist, leidt Atradius af uit hetgeen namens BAT op 3 juli 2007 en vervolgens op 7 januari 2008 bij pleidooi naar voren is gebracht tijdens het kort geding dat BAT heeft gevoerd tegen [L].
Als schending van de op BAT rustende mededelingsplicht heeft Atradius in deze brief in het bijzonder aangemerkt:
- het antwoord van BAT op de vraag van Atradius bij
e-mailbericht van 15 oktober 2007
“Do you expect any changes concerning their (hof: Lekkers) payment behaviour in the future”, luidende ‘no’, alsmede
- de ondertekening door BAT op 18 oktober 2007 van de schriftelijke verklaring op het formulier “Opdracht Verzekering Betalingsrisico’s” die luidt
Ondergetekende verklaart dat hem/haar geen ongunstige feiten en/of berichten bekend zijn – c.q. Atradius in kennis te zullen stellen van alle hem/haar bekende ongunstige feiten en/of berichten – die van invloed kunnen zijn op de beoordeling van de kredietwaardigheid van de in de verzekering op te nemen debiteur(en).
BAT en [L] hebben Deloitte Consulting (kortweg: Deloitte) bij hun geschil betrokken. Deloitte heeft op 26 september 2007 een presentatie aan BAT en [L] verzorgd. Op de sheets 8 en 9 ten behoeve van deze (powerpoint) presentatie staat:
“Sinds 2005 voldoet LVDLD (hof: [L]) niet aan een van de convenanten eis gesteld door de ING Bank (geconsolideerde net senior total debt/EBITDA ratio).
De interest coverage ratio*convenant zit per jaareinde 2006 dicht tegen het maximum aan en zal in 2007 waarschijnlijk niet gehaald worden door de oplopende rentetarieven in de markt.
LVDLD is ‘in breach’ onder de faciliteit van de ING Bank daar niet aan de convenanten wordt voldaan zoals zijn opgenomen in de ING Bank faciliteit. Hiermee is deze faciliteit opzegbaar en opeisbaar. Aangezien de faciliteit bij NMB-Heller cross defaulted is met de ING Bank faciliteit, kan ING Bank ook de zekerheden gesteld onder de NMB-Heller faciliteit opeisen indien noodzakelijk.
Commentaar Lvdld: ‘Lvdld is van mening dat het bedrijfspand in Apeldoorn genoeg vrije ruimte heeft om in het geval van directe opeisbaarheid de lening bij ING af te lossen. Het aanspreken van de faciliteit bij NMB-Heller welke cross defaulted is met de ING Bank faciliteit, is derhalve ook niet voor de hand liggend.’(…)
Momenteel voldoet LVDLD niet aan de bank convenanten. De bank is zodoende gemachtigd de verstrekte leningen/zekerheden per direct op te eisen.
Commentaar Lvdld: ‘Gegeven de vrije ruimte die zit in het pand in Apeldoorn is dit echter onwaarschijnlijk. Met de bank wordt op dit moment gesproken over andere indices waaraan moet worden voldaan.”Atradius heeft op enig moment de beschikking gekregen over de rapportage van Deloitte.
De rechtbank heeft in het bestreden tussenvonnis (dat appellabel werd verklaard) een reeks eindbeslissingen gegeven en uiteindelijk geoordeeld dat in de zaak aanvullend onderzoek noodzakelijk is. Zij oordeelde, voor zover in hoger beroep nog van belang:
- dat Atradius in beginsel tot uitkering gehouden is (r.o. 4.2);
- dat de opzet om Atradius te misleiden niet kan worden afgeleid uit het standpunt dat BAT mede naar aanleiding van de rapportage van Deloitte heeft ingenomen in het door haar in 2007/2008 tegen [L] gevoerde kort geding (r.o. 4.3 en verder);
- dat Atradius tijdig een beroep op verzwijging heeft gedaan (r.o. 4.9 e.v.);
- dat de vraag van Atradius aan BAT “Do you expect any changes concerning their payment behaviour in the future” door BAT op 15 oktober 2007 met ‘no’ mocht worden beantwoord (r.o. 4.13 e.v.);
- dat de stelling van Atradius dat de verklaring van BAT d.d. 18 oktober 2007 die luidt: Ondergetekende verklaart dat hem/haar geen ongunstige feiten en/of berichten bekend zijn – c.q. Atradius in kennis te zullen stellen van alle hem/haar bekende ongunstige feiten en/of berichten – die van invloed kunnen zijn op de beoordeling van de kredietwaardigheid van de in de verzekering op te nemen debiteur(en) onjuist is, faalt (r.o. 4.18 e.v.);
- dat het niet-verstrekken door BAT aan Atradius van de rapportage van Deloitte d.d. 26 september 2007 verzwijging in de zin van artikel 7:928 Burgerlijk Wetboek (BW) oplevert alsmede dat gelet op de omstandigheden waaronder de verstrekking achterwege is gebleven, niet kan worden aangenomen dat dit is gebeurd met de opzet om Atradius te misleiden (r.o. 4.20 e.v.);
- dat onderzoek nodig is aangaande de vraag of Atradius voor [L] een nul-limiet zou hebben afgegeven of andere voorwaarden zou hebben bedongen, als zij bekend zou zijn gemaakt met de inhoud van de rapportage van Deloitte alsmede dat daarbij de maatstaf is wat een redelijk handelend verzekeraar in de gegeven omstandigheden met die wetenschap zou hebben gedaan, een en ander als bedoeld in artikel 7:930 leden 2, 3 en 4 BW (r.o. 4.23 e.v.).
“Als het Verzekerde Verlies wordt aangemerkt uw verlies voorzover dit bestaat uit onbetaalde Verzekerde Vorderingen. Het bedrag van onze schadevergoeding zal worden berekend als het
gedekte percentagevan het Verzekerd Verlies danwel van het bedrag van de Kredietlimiet voor de Debiteur, welke van beide laagste is.”
BAT leest deze alinea uit de polisvoorwaarden aldus dat zij zou inhouden dat haar in elk geval het bedrag van de kredietlimiet toekomt.
Het standpunt van BAT is onjuist. Haar lezing stuit af op de op zichzelf heldere bewoordingen van de polisbepaling. Vóór de woorden “het bedrag van de Kredietlimiet” staat het woord ‘van’. Dat nu is een onmiskenbare aanwijzing dat het dekkingspercentage van 90% ook geldt voor het bedrag van de kredietlimiet. BAT heeft zich verder niet beroepen op feiten en/of omstandigheden op grond waarvan aan de hand van de bedoelingen van partijen of de redelijke zin van deze bepaling voor een andere uitleg zou moeten worden gekozen.
Atradius heeft daarom succes met haar eerste grief. De vordering van BAT is ten hoogste tot een bedrag groot
€ 2.790.000,- toewijsbaar.
BAT wil ingang doen vinden dat aan Atradius niet de termijn van twee maanden als bedoeld in artikel 7:929 lid 1 BW ter beschikking stond maar een kortere termijn van 30 dagen die daartoe in de polisvoorwaarden is opgenomen. Die termijn zou zijn gaan lopen na ontvangst van het door BAT op 5 februari 2009 verzonden schadeformulier, en was op 20 maart 2009, de dag waarop Atradius zich bij brief op verzwijging heeft beroepen, voorbij. Steun voor dit standpunt wil BAT putten uit de volgende tekst op pagina 10 van de polisvoorwaarden:
“
Schade(…)
Claims(…)
2. Reactie
Binnen 30 dagen gerekend vanaf de ontvangst van alle door ons benodigde informatie en documenten zullen wij u berichten omtrent de resultaten van onze schade-beoordeling.”
Atradius heeft bestreden dat dit onderdeel van de polisvoorwaarden de door BAT verdedigde betekenis heeft.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de door BAT bepleite uitleg van de polisvoorwaarden niet moet worden gevolgd.
De bewoordingen van deze bepaling geven ontoereikende grond om aan te nemen dat bedoeld zou zijn om de termijn van artikel 7:929 lid 1 BW te verkorten. In de eerste plaats valt op dat de tekst op zichzelf niet wijst in de richting van de door BAT verdedigde betekenis. Wat er wel staat, is dat Atradius zich verplicht om bij de afwikkeling van de schade-beoordeling een termijn van 30 dagen in acht te nemen. Verder valt op dat de bepaling deel uitmaakt van een paragraaf over schade hetgeen erop wijst dat partijen hier niet anders hebben willen regelen dan de termijn waaraan Atradius zich had te houden in geval van schade-beoordeling. Schadebeoordeling is iets wezenlijk anders dan het onderzoek van een totstandkomingsgebrek dat aan de verzekeringsovereenkomst kleeft. Verzwijging kan niet zonder meer op één lijn worden gesteld met schade-beoordeling. De stellingen van BAT bevatten verder geen aanwijzing dat hierover in dit geval aan de hand van de bedoelingen van partijen dan wel de redelijke zin van deze bepaling anders zou moeten worden gedacht.
De eerste grief van BAT faalt.
Atradius stelt door middel van haar grieven eveneens de toepassing van de vereisten van kenbaarheid, relevantie en verschoonbaarheid aan de orde. Zij heeft verdedigd dat BAT haar vraag “Do you expect any changes concerning their payment behaviour in the future” met ‘no’ onjuist heeft beantwoord en dat de verklaring van BAT “Ondergetekende verklaart dat hem/haar geen ongunstige feiten en/of berichten bekend zijn – c.q. Atradius in kennis te zullen stellen van alle hem/haar bekende ongunstige feiten en/of berichten – die van invloed kunnen zijn op de beoordeling van de kredietwaardigheid van de in de verzekering op te nemen debiteur(en)” onjuist is.
Volgens Atradius had BAT de opzet om Atradius met de door haar gegeven antwoorden te misleiden.
Het hof overweegt als volgt.
- BAT heeft zich in maart 2007 tot Atradius gewend teneinde het kredietrisico dat verbonden was aan de leveringen aan [L] te verzekeren.
- Op 26 maart 2007 heeft overleg plaatsgehad over de door BAT gewenste verzekering tussen, in elk geval, een vertegenwoordiger van BAT, haar Finance Controller Mark Wiechers, en een vertegenwoordiger van Atradius, [K]. Namens BAT is bij die gelegenheid uiteengezet dat zij het kredietrisico dat zij bij [L] liep wilde verzekeren tot een bedrag van 15 miljoen euro. Atradius heeft het verzoek in behandeling genomen. Atradius gaf te kennen onderzoek te willen doen naar de kredietwaardigheid van de debiteuren van BAT alvorens een aanbod te doen. Daartoe wilde zij de beschikking hebben over een overzicht van alle debiteuren van BAT met daarin per debiteur het KvK-nummer, de omzet in 2006 en de door BAT gehanteerde kredietlimiet. Deze gegevens heeft BAT aan Atradius gezonden. Aan de hand daarvan heeft Atradius een risicobeoordeling uitgevoerd.
- Op 7 mei 2007 volgde een tweede bespreking tussen BAT en Atradius. Bij die gelegenheid presenteerde Atradius aan BAT haar aanbod voor een kredietverzekering. Atradius bleek slechts bereid 20% van het kredietrisico van [L] te verzekeren. Atradius gaf bovendien aan dat zij niet bereid was om alléén het kredietrisico van [L] te verzekeren. Als BAT het kredietrisico van [L] wilde verzekeren bij Atradius, diende zij, aldus Atradius, haar hele debiteurenportefeuille bij Atradius te verzekeren. BAT heeft dit aanbod toentertijd niet aanvaard. Verzekering van andere debiteuren dan [L] was voor haar niet aantrekkelijk.
- Na 7 mei 2007 bleef het een paar maanden stil tussen partijen.
- Op 8 oktober 2007 zijn BAT en Atradius opnieuw bijeengekomen om te spreken over een hernieuwd aanbod kredietverzekering van Atradius. Bij die gelegenheid is van gedachten gewisseld aan de hand van een presentatie. Daarin is voor [L] voorzien in een kredietlimiet van 3 miljoen euro.
- Atradius wist vóór de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst uit openbare gegevens dat [L] in financieel opzicht twee slechte jaren (2005 en 2006) achter de rug had (zie in dit verband in het bijzonder de notariële verklaring van [P], senior claims manager bij Atradius); Atradius beroept zich er niet op dat zij in 2007 over aanwijzingen beschikte dat de financiële situatie van [L] in 2007 zou zijn verbeterd.
- Bij e-mail van vrijdag 12 oktober 2007 heeft [J], Finance Director van BAT, zich gewend tot [K] van Atradius. Hij vraagt aan [K] of hij op maandag 15 oktober 2007 met haar kan praten. Hij doet in dit mailbericht mededeling van de procedure in kort geding die tussen BAT en [L] loopt en de voortgang daarvan; in het bijzonder maakt hij in dit mailbericht melding van onderhandelingen over de kredietlimiet die tussen BAT en [L] zou moeten gaan gelden, alsmede van de betrokkenheid van Deloitte bij deze onderhandelingen. Hij stelt de vraag of deze informatie verandering brengt in het aanbod van Atradius en besluit met “Plus a couple of other questions I have.”
- Op 15 oktober 2007 hebben [J] en [K] met elkaar getelefoneerd. Omstreden is tussen partijen of tijdens dit telefoongesprek de rapportage van Deloitte is besproken.
- [K] van Atradius heeft vervolgens bij e‑mail van 15 oktober 2007 namens de “underwriting department” van Atradius de volgende vragen aan BAT gesteld:
(1) What is your oldest invoice at this moment?
(2) What is the payment condition?
(3) In how many days LVDLD (hof: [L]) normally pays?
(4) Do you expect any changes concerning their payment behaviour in the future?
- [J] van BAT heeft deze vragen namens BAT bij e-mail van 15 oktober 2007 als volgt beantwoord:
(1) There are 25 old invoices dating from Nov 2006 til Sep 2007 totalling €307,82. (Highest value invoice € 2.112,42). That’s it – no other invoices are overdue.
(2) 28 days.
(3) 28 days.
(4) No.
- Op 16 oktober 2007 zond [K] een
e-mailbericht aan [J] met het verzoek het aanbod van Atradius te ondertekenen. Aan dat verzoek heeft [J] voldaan.
- Op 18 oktober 2007 heeft Atradius aan BAT een formulier gezonden waarop staat “Opdracht Verzekering Betalingsrisico’s”. Het formulier bevat de verklaring
“Ondergetekende verklaart dat hem/haar geen ongunstige feiten en/of berichten bekend zijn – c.q. Atradius in kennis te zullen stellen van alle hem/haar bekende ongunstige feiten en/of omstandigheden- die van invloed kunnen zijn op de beoordeling van de kredietwaardigheid van de in de verzekering op te nemen debiteur(en).”
Het formulier is ondertekend door [J] van BAT en aan Atradius geretourneerd.
Bij de beantwoording van de vraag of aan BAT, de totstandkomingsgeschiedenis van de verzekeringsovereenkomst in aanmerking genomen, verzwijging kan worden verweten stelt het hof het volgende voorop.
De algemene beschouwingen van partijen over hetgeen zij in de fase voorafgaand aan de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst van elkaar redelijkerwijs mochten verwachten bieden weinig houvast. Duidelijk is dat BAT zich in het voorjaar van 2007 tot Atradius heeft gewend, omdat zij uit oogpunt van het door haar binnen haar onderneming gewenste risicobeheer behoefte had aan een extra voorziening teneinde het kredietrisico van [L] te verkleinen. Dat kan Atradius niet zijn ontgaan. Duidelijk is ook dat Atradius uit de in 2007 beschikbare openbare gegevens vóór de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst wist dat [L] twee slechte jaren achter de rug had. BAT mocht veronderstellen dat Atradius in zover was geïnformeerd. Dat nu is uitgangspunt bij de beantwoording van de vraag of BAT Atradius meer of anders had moeten informeren dan zij gedaan heeft.
Dat betekent dat het hof onder ogen heeft te zien of specifieke feiten en omstandigheden, waaronder ook het gedrag van Atradius moet worden gerekend, de slotsom rechtvaardigen dat BAT Atradius meer of anders had moeten informeren.
Daaruit leidt het hof af dat in de visie van Atradius BAT zich vooral na 26 september 2007 schuldig heeft gemaakt aan, kortweg, verzwijging. De stellingen van Atradius houden verder ook niets in waaruit op goede grond kan worden afgeleid dat BAT vóór 26 september 2007 wist dat [L] haar bankconvenanten schond.
In de eerste plaats is hier vermeldenswaard dat Deloitte niet alleen melding maakt van schending van de bankenconvenanten door [L] maar ook toevoegt dat [L] het risico dat daarin besloten ligt als niet heel groot taxeert omdat haar bedrijfspand toereikende zekerheid voor de banken oplevert en zij met de banken in overleg is getreden over, naar het hof begrijpt, een aangepast financieringsarrangement. De urgentie van de informatie van Deloitte is dientengevolge niet zo gemakkelijk vast te stellen. Al evenmin valt gemakkelijk vast te stellen of BAT deze informatie had moeten doorgeven aan Atradius.
De wijze waarop BAT de informatie van Deloitte tijdens het kort geding tegen [L] heeft behandeld, brengt het hof niet tot een ander oordeel. Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat de behandeling door BAT van de informatie van Deloitte tijdens het kort geding tegen [L] moet worden geduid binnen de context van deze procedure, zodat BAT daaraan niet zo letterlijk kan worden gehouden als Atradius in dit geding heeft bepleit.
Atradius heeft aangevoerd dat zij vragen heeft gesteld aan BAT op grond van welke vragen het aan BAT duidelijk moet zijn geweest dat zij de van Deloitte verkregen informatie niet aan Atradius mocht onthouden.
Atradius heeft zich beroepen op de vier schriftelijke vragen die zij op 15 oktober 2007 per e-mail aan BAT heeft voorgelegd. Op haar vierde vraag, luidende: “Do you expect any changes concerning their payment behaviour in the future?”, had BAT, zo betoogt Atradius, behoren te antwoorden dat bij [L] betalingsproblemen waren te verwachten, omdat [L] haar bankconvenanten schond.
De verklaring op het aan BAT toegezonden formulier had zij volgens Atradius op 18 oktober 2007 niet zonder meer mogen ondertekenen.
Uit de bewoordingen van de vraag kan redelijkerwijs worden afgeleid dat het Atradius erom te doen was zich aanvullend te informeren over het recente betalingsgedrag van [L]. Dat geldt te meer als deze vraag wordt gelezen in samenhang met de drie eraan voorafgaande vragen naar het betalingsgedrag van [L]. Vooral de woorden ‘payment behaviour’ in de vierde vraag geven weinig aanleiding te veronderstellen dat het Atradius om meer ging dan het betalingsgedrag van [L].
BAT mocht deze vraag evenwel toch niet zo beperkt opvatten als zij uit hetgeen al tussen partijen was voorgevallen, redelijkerwijs had moeten begrijpen dat het Atradius om meer ging dan het enkele betalingsgedrag van [L], te weten om de financiële situatie van [L] op basis waarvan een bepaald betalingsgedrag te verwachten zou zijn.
8 oktober 2007. Over de inhoud van het telefoongesprek dat op 15 oktober 2007 is gevoerd tussen [J] van BAT en [K] van Atradius verschillen partijen van mening. Volgens BAT is tijdens het telefoongesprek het omstreden rapport van Deloitte aan de orde gekomen, volgens Atradius niet. Op basis van de tot nu toe gewisselde stukken, waaronder de schriftelijke verklaring van [J] van 9 november 2010, kan niet worden vastgesteld wat tijdens genoemd telefoongesprek is voorgevallen. Het hof verzoekt Atradius in de te nemen nadere memorie nauwkeuriger dan zij tot nu toe heeft gedaan uiteen te zetten welke inhoud het telefoongesprek van 15 oktober 2007 heeft gehad. Het hof merkt ten slotte nog op dat de bewoordingen van de verklaring die BAT op 18 oktober 2007 heeft ondertekend, te onbepaald van inhoud zijn om hier verder verschil te maken.