Uitspraak
mr. J.A. Trimbachte Utrecht,
mr. R.P.M. Janse van Mantgemte Amsterdam.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzet tegen een dwangbevel dat was uitgevaardigd door de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf (Stichting BPF) tegen een besloten vennootschap. De zaak betreft de vraag of de pensioenpremie ten onrechte in rekening is gebracht. De Stichting BPF had een dwangbevel uitgevaardigd op 10 februari 2010, dat op 19 februari 2010 werd betekend. De geïntimeerde, een schoonmaakbedrijf, kwam in verzet tegen dit dwangbevel en voerde aan dat zij de pensioenpremies altijd tijdig en correct had afgedragen op basis van haar loonadministratie. De Stichting BPF had echter eindafrekeningen opgemaakt die wezen op een premieachterstand van € 17.433,86, wat de geïntimeerde betwistte. Het hof heeft vastgesteld dat de Stichting BPF erkent dat de geïntimeerde in 2004 en 2005 respectievelijk € 64.595,52 en € 46.453,39 aan premies heeft betaald, maar stelt dat deze betalingen niet volledig ten goede zijn gekomen aan de verschuldigde premies over die jaren. Het hof heeft Stichting BPF in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verweer van de geïntimeerde en de zaak verwezen naar de rol voor verdere behandeling. De beslissing van het hof houdt iedere verdere beslissing aan tot de volgende zitting.