ECLI:NL:GHAMS:2012:4276

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2012
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
200.092.289
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige uitzending van televisieprogramma en de afweging van belangen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een appellant en SBS Broadcasting B.V. De appellant, een hulpverlener, was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam dat zijn vorderingen had afgewezen. De appellant vorderde onder andere dat SBS onrechtmatig had gehandeld door hem als pedofiele hulpverlener in een uitzending van het programma 'Undercover in Nederland' neer te zetten. De uitzending toonde beelden van de appellant in compromitterende situaties met een gefingeerd minderjarig meisje, wat leidde tot zijn eis om rectificatie en schadevergoeding.

De rechtbank had in haar vonnis overwogen dat de uitzending niet onrechtmatig was, omdat deze was bedoeld om aandacht te vragen voor misstanden in de alternatieve hulpverlening. Het hof heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de uitingsvrijheid van SBS zwaarder weegt dan de belangen van de appellant. Het hof oordeelde dat de uitzending gerechtvaardigd was in het kader van journalistieke vrijheid en dat de appellant niet herkenbaar was voor het grote publiek. De grieven van de appellant werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de appellant werd veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de afweging tussen de vrijheid van meningsuiting en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, waarbij het hof concludeert dat de uitzending niet onrechtmatig was en dat de belangen van de appellant niet zwaarder wogen dan de journalistieke belangen van SBS.

Uitspraak

18 december 2012 (bij vervroeging)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[Appellant],
wonend te [woonplaats],
APPELLANT,
advocaat:
mr. P.H. Ruyste Rotterdam,
t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde sub 1],
gevestigd te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SBS BROADCASTING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDEN,
advocaat:
mr. A. Kniggete Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] respectievelijk [geïntimeerde sub 1] en SBS (gezamenlijk [geïntimeerden]) genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

Bij dagvaarding van 4 augustus 2011 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het onder zaak-/rolnummer 469152/HA ZA 10-2838 uitgesproken vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 mei 2011, gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerden] als gedaagden.
Bij memorie, met producties, heeft [appellant] tegen het vonnis waarvan beroep (het hof beschouwt de aanduiding van het zaaknummer van het vonnis in eerste aanleg in de memorie van grieven als een kennelijke misslag) negen grieven aangevoerd, bewijs aangeboden en gevorderd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, genoemd vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van beide instanties.
[geïntimeerden] hebben bij memorie van antwoord de grieven bestreden en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met veroordeling  uitvoerbaar bij voorraad – van [appellant] in de kosten van, naar het hof begrijpt, het hoger beroep.
Hierna is aan het hof arrest gevraagd.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.10 een aantal feiten vermeld. Daaromtrent bestaat tussen partijen geen geschil, zodat deze feiten ook in hoger beroep tot uitgangspunt dienen.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak, kort gezegd, om het volgende.
3.2.
Op 4 januari 2009 heeft SBS een uitzending op televisie uitgezonden van het programma “Undercover in Nederland”, geproduceerd door [geïntimeerde sub 1](verder te noemen: de uitzending). In de uitzending zijn onder andere beelden getoond van contacten via het internet tussen enerzijds [A], de presentator van het programma, die zich daarbij tezamen met een redactrice van het programma voordeed als een veertienjarig meisje ‘[I]’ en [appellant] anderzijds en van de lijfelijke ontmoeting die genoemde [S] vervolgens met [appellant] heeft gearrangeerd waarbij deze hem confronteerde met de inhoud van de gevoerde chatsessies en telefoongesprekken, met hun seksuele lading (uit de getoonde vervormde beelden bleek onder andere dat [appellant] zijn geslachtsdeel heeft ontbloot en dat dat voor “[I]” zichtbaar was via de webcam). Voor een uitvoerigere beschrijving van hetgeen in de uitzending aan de orde is gekomen verwijst het hof naar de rechtsoverwegingen 2.3 tot en met 2.9 van het bestreden vonnis. Op 5 januari 2009 heeft [appellant] op zijn Hyves-pagina een verklaring geplaatst. Hij uit daarin kritiek op de werkwijze van [geïntimeerden] en verklaart dat de uitzending op hem betrekking had.
3.3. [
appellant] vordert in de onderhavige procedure, samengevat, dat voor recht wordt verklaard dat [geïntimeerden] onrechtmatig hebben gehandeld door [appellant] als pedofiele hulpverlener ‘neer te zetten’, dat [geïntimeerden] wordt verboden de uitzending te herhalen in welke vorm dan ook danwel aan derden ter beschikking te stellen, dat [geïntimeerden] wordt geboden dat zij het gemaakte beeld- en geluidsmateriaal en kopieën daarvan vernietigen, dat SBS wordt geboden om de rectificatie zoals aan de inleidende dagvaarding gehecht gedurende vier aaneengesloten maanden te plaatsen op www.sbs.nl, dat [geïntimeerden] worden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 20.000,-, het voorgaande onder oplegging van een dwangsom van € 500,- per dag dat [geïntimeerden] niet aan deze veroordelingen voldoen.
3.4.
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen. Tegen die beslissing keren zich de negen aangevoerde grieven.
3.5. (
i) De rechtbank heeft bij de beoordeling van de vorderingen van [appellant] voorop gesteld dat deze dient plaats te vinden tegen de achtergrond van het bepaalde in artikel 10 EVRM en vervolgens beoordeeld of de uitzending jegens [appellant] als onrechtmatig moet worden beschouwd in de zin van artikel 6:162 BW (rechtsoverwegingen 4.1 tot 4.3).
(ii) De rechtbank heeft voorts overwogen dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een onrechtmatige uitzending de wederzijdse belangen dienen te worden afgewogen en alle omstandigheden van het geval in aanmerking moeten worden genomen (rechtsoverwegingen 4.3 en 4.4).
(iii) Naar het oordeel van de rechtbank werd met de uitzending beoogd aandacht te besteden aan hulpverleners die via het internet zorg aanbieden aan ouders en kinderen met problemen en kan [appellant] niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de uitzending niet gerechtvaardigd wordt door enig journalistiek doel, maar uitsluitend bedoeld was om [appellant] door middel van uitlokking en het openzetten van een val persoonlijk zwart te maken teneinde de kijkcijfers te dienen (rechtsoverweging 4.5).
(iv) De rechtbank heeft vastgesteld dat [appellant] in de uitzending niet wordt beschuldigd van pedofilie en dat hij niet herkenbaar voor het grote publiek in beeld is gebracht. Dit laatste brengt naar het oordeel van de rechtbank reeds mee dat het beroep van [appellant] op zijn ‘portretrecht’, overigens niet nader door [appellant] onderbouwd, ongegrond is. Volgens de rechtbank legt het verwijt van [appellant] dat zijn in de uitzending getoonde account op de website ‘gratisadviseurs.nl’ alsmede de in de uitzending getoonde beelden uit interviews op Youtube naar hem herleidbaar waren – ook indien dat juist zou zijn -, onvoldoende gewicht in de schaal. De rechtbank wijst erop dat het [appellant] zelf is geweest die op zijn voor derden toegankelijke Hyves-pagina heeft geschreven dat hij het onderwerp was van de uitzending en dat, in dat licht bezien, de omstandigheid dat bekend is geworden dat [appellant] de in de uitzending opgevoerde hulpverlener was niet zonder meer aan [geïntimeerde sub 1]kan worden verweten (rechtsoverweging 4.6).
(v) Ten slotte heeft de rechtbank het niet van betekenis geacht dat [appellant] door “[I]” “privé” is benaderd via zijn Hyves-pagina en niet met een hulpvraag in zijn hoedanigheid van hulpverlener. Dienaangaande overweegt zij in rechtsoverweging 4.7 (slot):
“[appellant] afficheert zichzelf als hulpverlener voor ouders die betrokken zijn in geschillen met overheidsinstanties zoals bureau jeugdzorg. Dat hij in de uitzending wordt aangeduid als hulpverlener is dan ook gerechtvaardigd. In het veld dat [appellant] als hulpverlener betreedt zijn – per definitie – ook (de belangen van) minderjarigen betrokken. In dat licht bezien bestaat er dan ook een directe relatie tussen het in de uitzending getoonde grensoverschrijdend gedrag van [appellant] jegens “[I]” en zijn activiteiten als hulpverlener, ook nu er geen hulpverleningsrelatie was tussen [appellant] en “[I]”.
(vi) De rechtbank concludeert dan vervolgens:
“4.8. De uitingsvrijheid van [geïntimeerden] omvat niet alleen de vrijheid een volgens haar bestaande misstand binnen het circuit van alternatieve (jeugd)hulpverlening in de uitzending aan de kaak te stellen, maar ook de vrijheid te bepalen op welke wijze zij dat doet. Bij de wijze van inkleding van de uitzending heeft [geïntimeerde sub 1]er voor gekozen om [appellant] als geanonimiseerd voorbeeld op te voeren van een hulpverlener die actief is in het circuit van alternatieve (jeugd)hulpverlening en waar voor gewaarschuwd dient te worden. Dat is gelet op het gedrag van [appellant] jegens “[I]” ook gerechtvaardigd. Dat [geïntimeerden] gebruikt heeft gemaakt van een gefingeerd personage en dat in de uitzending het seksueel geladen gedrag van [appellant] jegens deze 14-jarige “[I]” wordt getoond (inclusief de beelden die via de webcam van [appellant] zijn verkregen) en dat [appellant] in de uitzending met zijn grensoverschrijdend gedrag jegens “[I]” wordt geconfronteerd, maakt niet dat [geïntimeerden] de grenzen van de jegens [appellant] in acht te nemen zorgvuldigheid heeft overschreden. [geïntimeerden] heeft gelet op het doel van de uitzending en de rol die [appellant] daarbij in de uitzending vervult voldoende oog gehad voor het belang van [appellant] bij bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer. (...)
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat de afweging van de wederzijdse belangen (...) in het voordeel van de door artikel 10 (EVRM, toev. hof) beschermde vrijheid van meningsuiting van [geïntimeerden] uitvalt. (...)”.
3.6.
Het hof verenigt zich geheel met de overwegingen van de rechtbank zoals hiervoor weergegeven. Daarop stuiten de grieven reeds af. Met betrekking tot de afzonderlijke grieven overweegt het hof nog het volgende.
3.8.
Grief Ivoert aan dat de rechtbank ten onrechte niet als feit heeft vastgesteld dat [appellant] geen alternatieve hulpverlener van zorg is aan ouders en/of kinderen met problemen met jeugdzorg en evenmin een jeugdhulpverlener in het circuit van de jeugdhulpverlening. De grief faalt aangezien de rechtbank heeft vermeld (rechtsoverweging 4.7; hiervoor onder 3.5 onder (v) deels geciteerd) dat [appellant] zich als hulpverlener afficheert voor ouders die betrokken zijn in geschillen met overheidsinstanties zoals bureau jeugdzorg. Uit de eigen stellingen van [appellant] volgt dat dit een juiste omschrijving is van zijn betrokkenheid op het vermelde terrein. Het hof deelt het oordeel van de rechtbank dat het gerechtvaardigd is dat [appellant] in de uitzending als hulpverlener is aangeduid.
3.9.
Grief IIbrengt nogmaals onder de aandacht dat [appellant] in “privé” is benaderd door “[I]”, namelijk via zijn Hyves-pagina. De rechtbank heeft dit echter onder ogen gezien en op een wijze waarmee het hof zich geheel verenigt gemotiveerd dat en waarom die omstandigheid niet meebrengt dat de uitzending jegens [appellant] onrechtmatig is.
3.10.
Dat geldt ook voor
grief IIIbetreffende het gebruik van de webcam beelden.
3.11.
Grief IVwraakt de aankondiging van de presentator in de uitzending dat aandacht wordt gevraagd voor een hulpverlener die zijn macht misbruikt. In het licht van de gedragingen van [appellant] en de afweging van de belangen die hier dient plaats te vinden, acht het hof die kwalificatie niet onrechtmatig. Ten onrechte bestrijdt [appellant] dat zijn gedrag grensoverschrijdend is geweest. Dat [appellant] niet strafrechtelijk is vervolgd doet in dit verband niet ter zake.
Grief Vbevat de klacht dat [appellant] ten onrechte in de uitzending is aangemerkt als “nobel man die opkomt voor probleemkinderen”, terwijl hij zich helemaal niet bezig houdt met hulpverlening van of zorg aan minderjarigen. Het hof verwijst naar de overweging van de rechtbank die is geciteerd onder 3.5. sub (v), waarmee het hof zich geheel verenigt.
3.12.
Grief VIvoert meer in het bijzonder aan dat [appellant] ‘een vijand’ heeft die hem belaagt met de bewering dat hij zich aan kindermisbruik schuldig maakt, zonder dat hiervoor feitelijke grondslag bestaat, en dat hij het sterke vermoeden heeft dat deze vijand de makers van de uitzending ertoe heeft aangezet hem via de gefingeerde minderjarige “[I]” te benaderen. Het hof overweegt dat hieraan voorbij wordt gegaan, aangezien niet de aanleiding voor de uitzending maar haar inhoud ter boordeling staat.
3.13.
Met
grief VIIherhaalt [appellant] zijn standpunt dat en waarom de uitzending jegens hem onrechtmatig is. Het hof behoeft niet te herhalen waarom dat standpunt niet wordt gedeeld (zie daarvoor de hiervoor weergegeven overwegingen van de rechtbank waatuit duidelijk kan worden opgemaakt voor welke maatschappelijke misstand in de uitzending werd gewaarschuwd.
3.14.
Grief VIIIbevat feitelijk dezelfde klacht als die bij grief I en V naar voren is gebracht. Voor de verwerping van de grief wordt daarom naar de bespreking van die grieven verwezen.
3.15.
Ten slotte faalt ook
grief IX. De stelling van [appellant] dat zijn portretrecht is geschonden is onvoldoende door hem toegelicht, in aanmerking genomen dat vast staat dat hij niet herkenbaar in beeld is gebracht. [appellant] heeft voorts onvoldoende onderbouwd dat hij wel als de hulpverlener in de uitzending is herkend. De enkele omstandigheid dat [appellant] reeds online voor pedofiel was uitgemaakt voordat hij zelf op zijn Hyves-pagina heeft geschreven dat hij in de uitzending figureerde, is daarvoor onvoldoende.

4.Slotsom en proceskosten

De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. [appellant] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de proceskosten.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van [geïntimeerden] gevallen, op € 1.769,00 aan verschotten en € 894,00 voor salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, J.E. Molenaar en C. Uriot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 december 2012.