3.1. In deze zaak gaat het om het volgende.
(a) In 1963 heeft [ Appellant ] als architect in opdracht van KIT het ontwerp gemaakt voor het gebouw dat thans bekend staat als het Tropenhotel te Amsterdam (verder: het hotel).
(b) Eind 2009 verneemt [ Appellant ] van een door KIT voorgenomen uitbreiding van het hotel. KIT heeft daarvoor Wessel de Jonge Architecten BNA B.V. te Rotterdam (hierna: De Jonge) ingeschakeld, die drie alternatieven heeft ontwikkeld voor de door KIT beoogde uitbreiding. Voor [ Appellant ] was geen van deze drie modellen acceptabel. Bij brief van 18 december 2009 heeft hij KIT laten weten dat hij zich tegen realisering van een van die modellen met beroep op zijn auteursrechten zou verzetten en dat hij een door hem ontwikkeld alternatief wilde uitwerken.
(c) Het Functioneel en Ruimtelijk Programma van Eisen van KIT van 20 januari 2010 (verder: het Programma van Eisen) vermeldt onder 5.5 onder meer dat het hotel met 80 kamers moet worden uitgebreid, en dat in verband met privacy en veiligheid kamers op de begane grond niet gewenst zijn.
(d) Bij brief van 25 januari 2010 heeft KIT [ Appellant ] onder meer doen weten dat De Jonge haar architect is, dat de eventuele uitoefening van auteursrechten door [ Appellant ] niet zal leiden tot een hernieuwde zakelijke relatie of enige vorm van betaling, dat KIT op grond van de creatieve rol van [ Appellant ] ten aanzien van het oorspronkelijke hotel diens recht op inspraak over de uitbreiding daarvan erkent indien en voor zover die uitbreiding het oorspronkelijke ontwerp onnodig geweld zou aandoen, dat KIT vanuit die opstelling rekent op een constructieve toetsing door [ Appellant ] als auteur bij de uitvoering door De Jonge van diens opdracht en dat KIT [ Appellant ] niet als tweede architect bij dit project zal betrekken.
(e) Na verdere correspondentie en een gesprek tussen partijen op 16 of 18 februari 2010, heeft KIT [ Appellant ] bij brief van 18 februari 2010 onder meer het volgende doen weten:
“In ons gesprek stelde het KIT vast, dat bij de nieuwbouw van ons instituut de volgende randvoorwaarden gelden:
a. Overeenkomstig het Programma van Eisen (...)
(...)
e. De auteursrechten van het bestaande hotelgebouw respecteren.
Wij spraken af, dat zowel Wessel de Jonge als u een schetsontwerp zal opstellen. De beide ontwerpen (...) worden op 26 maart a.s. op het KIT gepresenteerd en een week eerder aan ons toegezonden. Bij deze presentatie zullen worden uitgenodigd Supervisor Van Meurs (prof. ir. P. Meurs; hof) van het stadsdeel en de stedenbouwkundi-ge van het stadsdeel (ir. K. Stötzer; hof). Verder zal in nader overleg met u een architect worden uitgenodigd aanwezig te zijn. Op grond van deze presentatie maakt het KIT na overleg met genoemd driemanschap uit welk van de beide ontwerpen wordt uitgevoerd. U hebt aangegeven zich bij de keuze van het driemanschap neer te zullen leggen en – indien de keuze niet op uw ontwerp valt – ook geen verder beroep op uw auteursrecht te zullen doen.
Indien de keuze wel op uw ontwerp valt dan blijft Wessel de Jonge de architect van het KIT. Als opdrachtgever zullen wij dan hebben te bezien op welke wijze uw relatie – zonder financiële consequenties – vorm gegeven moet worden (...)”.
(f) Bij brief van 21 februari 2010 schrijft [ Appellant ] KIT onder meer als volgt:
“Indien blijkt dat binnen het kader van de gestelde stedenbouwkundige randvoorwaarden de gevraagde 80 kamers niet gerealiseerd kunnen worden zonder in strijd te komen met de eis dat de kamers gesitueerd worden boven de begane grond, kan dan (...) volstaan worden met 70 nieuwe kamers?
(...) Bij hetgeen in uw brief wordt aangegeven met betrekking tot procedurele aspecten merk ik op dat mijn bereidheid om af te zien van mijn rechten als architect van het bestaande gebouw (om bezwaar te maken tegen de realisering van het verbouwingsplan van mijn opponent) afhangt van het volgen van het door mij eerder gedane procedurevoorstel. Dit houdt in dat “de in te stellen beoordelingscommissie bestaat uit supervisor Paul Meurs, een vertegenwoordiger van de Amsterdamse Commissie voor Welstand en Monumenten, en een gezamenlijk te kiezen onafhankelijke architect van aanzien, over wiens professioneel en onafhankelijk oordeel geen twijfel kan bestaan.”
Tegen deelname van de stedenbouwkundige van het Stadsdeel heb ik tijdens ons gesprek op 16 februari j.l. bezwaar gemaakt omdat op voorhand duidelijk is aan welke criteria de plannen moeten voldoen en omdat het Stadsdeel via haar supervisor Paul Meurs reeds een stem heeft in de beoordelingscommissie. Het gaat hier bovendien om een architectonische, en niet primair om een stedenbouwkundig beoordeling”.
(g) In haar brief van 5 maart 2010 antwoordt KIT onder meer:
“Naar aanleiding van uw vraag omtrent de 80 kamers is u vrijdag 26 februari reeds een en ander (...) gemaild. Samengevat komt het er op neer dat 80 kamers geen harde eis is, maar dat de kostendek-kendheid van de totale bouw voor het KIT van essentieel belang is om te kunnen bouwen. Het Programma van Eisen geeft uitgangspunten weer, die door de architect zo optimaal mogelijk moeten worden verwerkt in het ontwerp en binnen de stedenbouwkundige randvoor-waarden”.
(h) Vervolgens hebben partijen nader over de samenstelling van de beoordelingscommissie gecorrespondeerd, waarbij ook namen zijn genoemd. Het KIT heeft onder meer aangegeven dat stedenbouwkundige Stötzer deel diende uit te maken van de beoordelingscommissie.
(i) Bij brief van 23 maart 2010 laat [ Appellant ] KIT onder meer het volgende weten:
“Volgens afspraak zal ik gaarne op vrijdag 26 maart aanstaande mijn studie bij u toelichten, naar ik begrijp in aanwezigheid van prof. Paul Meurs en de heer Stotzer, stedenbouwkundige van het Stadsdeel Oost/Watergraafsmeer.
Uit de laatste berichten (...) maak ik op dat het Instituut (KIT; hof) er vooralsnog niet in is geslaagd een beoordelingscommissie samen te stellen zoals door mij voorgesteld, bestaande uit de heer Meurs en twee architecten van naam. Het oordeel van zo’n commissie blijft – op de wijze zoals in mijn voorstel aangegeven – voor mij uitdrukkelijk voorwaarde voor het eventueel afstand doen van mijn recht om als architect van het bestaande gebouw bezwaar te maken tegen wijziging daarvan.
Het lijkt mij echter onder de gegeven omstandigheden verstandig eerst te zien wat de beoordeling van de ingediende plannen door de nu betrokken partijen gaat opleveren”.
(j) Op 26 maart 2010 hebben [ Appellant ] en De Jonge hun plannen gepresenteerd aan de beoordelingscommissie, bestaande uit Meurs en Stötzer.
(k) In haar Advies hotelontwerpen KIT van 31 maart 2010 (verder: het advies) heeft de als voormeld samengestelde beoordelingscommissie de voorkeur gegeven aan het ontwerp van De Jonge. Het advies luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
“Korte kenschets van de ontwerpen
Ontwerp Wessel de Jonge Architecten:
De onderbouw wordt vernieuwd (...). Het middengebied is als een overdekt park gedacht, met (...) in- en uitgangen aan zowel de parkzijde als aan de kant van de Linnaeusstraat. Terzijde hierin worden onder andere 39 nieuwe hotelkamers ondergebracht.
(...)
Overige aspecten
Ontwerp Wessel de Jonge Architecten:
(...) Om redenen van privacy zijn slaapkamers op (of rond) maaiveld onwenselijk, dit punt vraagt om een oplossing in de uitwerking van het ontwerp.
(...)
Conclusie
(...)
Samenvattend komen wij tot de conclusie dat het ontwerp van Wessel de Jonge de kwaliteiten van het bestaande hotel respecteert en de gewenste veranderingen in grote lijnen realiseert. Het punt van de privacy van de verdiept gelegen hotelkamers kan met architectoni-sche middelen worden opgelost. Het ontwerp van Wessel de Jonge heeft de voorkeur (...)”.
(l) KIT heeft dit advies gevolgd en [ Appellant ] (en De Jonge) hierover bij brief van 12 april 2010 geïnformeerd.
(m) [ Appellant ] heeft zich niet bij de keuze van KIT neergelegd en bij brieven van 15 en 29 april 2010 geprotesteerd tegen de samenstelling van de beoordelingscommissie en tegen het feit dat de commissie heeft gekozen voor het ontwerp van De Jonge, terwijl dit volgens [ Appellant ] niet voldoet aan het Programma van Eisen. In laatstgenoemde brief heeft [ Appellant ] KIT een nader voorstel gedaan. Hij heeft KIT daarover bij brief van 8 mei 2010 gerappelleerd. Bij brief van 31 mei 2010 heeft KIT dit nadere voorstel afgewezen.
(n) Bij brief van 1 juni 2010, die de brief van KIT van 31 mei 2010 kennelijk heeft gekruist, bericht [ Appellant ] KIT onder meer als volgt:
“Tot mijn spijt mocht ik van u nog geen reactie ontvangen op mijn brieven van 29 april en 8 mei 2010.
In die brieven heb ik, onder verwijzing naar mijn brief van 15 april 2010, nogmaals uiteengezet dat de procedure rond de planvorming voor de uitbreiding van het NH-hotel bij het KIT niet is verlopen met inachtneming van de afspraken die wij daaromtrent gemaakt hebben. Kort gezegd is de samenstelling van de commissie niet in overeenstemming geweest met de afspraken (ik heb u hier tijdig, meerdere malen en consequent op gewezen) en voldoet het plan van Wessel de Jonge Architecten niet aan het door u gestelde Programma van Eisen. Ik ga er zonder meer van uit dat ook u deze klaarblijkelijke tekortkomingen in de gevolgde procedure onderkent.
Zoals ik u bericht heb acht ik mij derhalve niet gebonden aan het oordeel van de commissie en behoud ik mij al mijn rechten voor, waaronder het recht de bescherming die de Auteurswet mij biedt in te roepen en het recht de door mij geleden schade en nog te lijden schade vergoed te krijgen.
(...)
Aan het door mij gemaakte plan heb ik veel tijd moeten besteden. Ik ben daartoe bereid geweest omdat er op basis van de afgesproken procedure sprake zou zijn van een faire competitie tussen Wessel de Jonge en mijzelf. Achteraf moet geconstateerd worden dat ik mij de tijd om binnen het door u opgegeven Programma van Eisen tot een plan te komen had kunnen besparen, omdat de – onjuist samengestelde – commissie de plannen niet heeft beoordeeld met inachtneming van het Programma van Eisen en u zulks kennelijk sanctioneert. Ik maak daaom aanspraak op vergoeding van de door mij aan het ontwikkelen van het plan bestede tijd, verhoogd met de gemaakte kosten. Het gaat daarbij om een bedrag van in totaal € 95.188,00 inclusief btw.”
In een bijlage bij de brief wordt een bedrag van € 95.188,10 door [ Appellant ] gespecificeerd.
(o) Bij brief van 3 juni 2010 heeft KIT de vordering van [ Appellant ] van de hand gewezen.