ECLI:NL:GHAMS:2012:BX6270

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.090.609
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Contactverbod in hoger beroep na stalkingveroordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant] tegen een eerder vonnis van de rechtbank Utrecht, waarin een contactverbod is opgelegd aan [appellant] ten aanzien van [geïntimeerde]. De procedure is gestart met een dagvaarding op 8 juli 2011, gevolgd door een memorie van grieven en een memorie van antwoord. Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van het eerdere vonnis van 10 juni 2011, waarin [appellant] was veroordeeld voor stalking van [geïntimeerde]. Het hof heeft vastgesteld dat er een (kortstondige, vriendschappelijke) relatie tussen partijen heeft bestaan en dat [geïntimeerde] in 2009 en 2010 aangifte heeft gedaan van stalking door [appellant]. Het hof heeft in zijn overwegingen benadrukt dat voor de toewijzing van het gevorderde contactverbod een reële dreiging van toekomstig onrechtmatig handelen door [appellant] moet bestaan. Het hof heeft geconcludeerd dat [geïntimeerde] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde dreiging, en dat de enkele verzending van een kerstkaart door [appellant] in december 2010 niet voldoende is om een reële dreiging aan te nemen. Het hof heeft daarom het contactverbod afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het arrest is gewezen op 17 juli 2012.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.090.609
(zaaknummer rechtbank 305407)
arrest in kort geding van de vierde kamer van 17 juli 2012
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. M.L. Plas,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.J.C. van Haren.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 10 juni 2011 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Utrecht tussen [appellant] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiseres heeft gewezen. Van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 8 juli 2011,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord.
2.2 Vervolgens heeft [appellant] de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De vaststaande feiten
3.1 Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.5 van voornoemd vonnis.
4. De motivering van de beslissing
4.1 Partijen hebben een (kortstondige, vriendschappelijke) relatie met elkaar gehad. [geïntimeerde] heeft in 2009 en in 2010 aangifte gedaan van stalking door [appellant]. Bij vonnis van 14 februari 2011 is [appellant] strafrechtelijk veroordeeld wegens stalking. Dit vonnis is in hoger beroep goeddeels bekrachtigd. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd dat de voorzieningenrechter [appellant] een contact- en gebiedverbod zal opleggen. Bij voornoemd vonnis van 10 juni 2011 heeft de rechtbank het contactverbod toegewezen en het straatverbod afgewezen.
4.2 Het hoger beroep van [appellant] strekt ertoe dat het hof het gevorderde contactverbod alsnog afwijst, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
4.3 Het hof stelt voorop dat voor toewijzing van het gevorderde verbod een reële dreiging dient te bestaan van toekomstig onrechtmatig handelen van [appellant] jegens [geïntimeerde]. Het is in dit kort geding aan [geïntimeerde] aannemelijk te maken dat, zoals zij stelt en [appellant] betwist, van een dergelijke, toekomstige dreiging sprake is.
4.4 [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gesteld dat [appellant] haar talloze keren ongewenst heeft gebeld en diverse keren bij haar heeft aangebeld. Die stelling heeft [geïntimeerde] tegenover de betwisting daarvan door [appellant] niet aannemelijk gemaakt, zodat het hof aan die stelling van [geïntimeerde] voorbijgaat.
4.5 In haar memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] gesteld dat het stalken door [appellant] onverminderd voortgaat, dat hij kattepoep in haar brievenbus deponeert, dat hij haar midden in de nacht belt en vervolgens de hoorn op de haak gooit, dat hij haar een enkel sms bericht heeft gestuurd, dat hij “tot heden” vaak met de auto langs haar flat rijdt en dan fluit en toetert en dat hij “enkele dagen geleden” weer een brief in de bus heeft gedaan. Deze hiervoor door [geïntimeerde] genoemde feiten en omstandigheden heeft zij niet nader onderbouwd (bijvoorbeeld door aangifte bij de politie, nu [appellant] ook nog een proeftijd heeft lopen), zodat het hof deze niet onderbouwde feiten en omstandigheden buiten beschouwing laat.
4.6 [appellant] heeft erkend dat hij in februari 2011 eenmaal op verzoek van [geïntimeerde] in de buurt van haar woning is geweest om een kastje af te geven. Dat en welke dreiging daarvan is uitgegaan heeft [geïntimeerde] niet gesteld, zodat het hof die stelling passeert.
4.7 [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg vier ongedateerde brieven overgelegd. Van een van die brieven heeft [appellant] erkend dat hij die in december 2010 naar [geïntimeerde] heeft gestuurd. Het betreft een “kerstkaart” met de volgende inhoud: “Dag [...], Hoe gaat het? Sterkte met je ongelukkige leven en veel plezier met [...] met de kerstdagen worden vast wel héél gezellig. Ik heb nog 2 verrassingen in het nieuwe jaar voor je Gr [...] en [...] xxx”. Een andere van die vier brieven is door [geïntimeerde] gedateerd op 7 of 8 april 2011. [appellant] heeft uitdrukkelijk de datering van die brief betwist. Gezien die betwisting, heeft [geïntimeerde] niet aannemelijk gemaakt dat [appellant], na zijn strafrechtelijke veroordeling bij het vonnis van 14 februari 2011, op 7 of 8 april 2011 nog contact met haar heeft gezocht met die brief. Van de twee overige brieven heeft [appellant] betwist dat die van recente datum zijn. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat die twee brieven van recente datum zijn.
4.8 Blijkens het vonnis van 10 juni 2011 onder 4.9 heeft [geïntimeerde] ter zitting in eerste aanleg inzage gegeven in nog twee andere brieven. Die brieven zijn in hoger beroep niet overgelegd, zodat het hof die twee brieven niet in zijn beoordeling kan en zal betrekken.
4.9 Al met al kan in dit kort geding slechts worden uitgegaan van de verzending door [appellant] van genoemde “kerstkaart” in december 2010. Dat [appellant] [geïntimeerde] na zijn strafrechtelijke veroordeling in februari 2011 nog lastig valt en dat hij dat in de toekomst zal blijven doen, heeft [geïntimeerde] niet aannemelijk gemaakt. Naar het oordeel van het hof is de enkele verzending van de “kerstkaart” onvoldoende om te kunnen aannemen dat een reële dreiging bestaat van toekomstig onrechtmatig handelen van [appellant] jegens [geïntimeerde]. Het gevorderde contactverbod is dan ook niet toewijsbaar.
4.10 Voor bewijslevering is in dit kort geding geen plaats. Het hof gaat dan ook aan het door ieder van partijen gedane bewijsaanbod voorbij.
4.11 Het hof ziet in de (gewezen vriendschappelijke) relatie van partijen aanleiding voor compensatie van de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.
4.12 De slotsom luidt dat de grieven van [appellant] slagen, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd voor zover daarbij het contactverbod met een dwangsom is toegewezen en [geïntimeerde] daarbij is veroordeeld in de kosten. Omwille van de duidelijkheid van de veroordeling zal het gehele vonnis worden vernietigd en zal opnieuw recht worden gedaan als hierna te vermelden.
5. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep als voorzieningenrechter:
vernietigt het vonnis van 10 juni 2011 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Utrecht tussen partijen heeft gewezen en doet opnieuw recht;
wijst de vordering van [geïntimeerde] af;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. Dozy, J.H. Lieber en M.H.H.A. Moes en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2012.