ECLI:NL:GHAMS:2012:BY2557

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-003887-07
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van een ontbonden rechtspersoon

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een rechtspersoon, was ontbonden op 6 juli 2004, maar de vervolging was gestart op 14 december 1998. De advocaat-generaal stelde dat de verdachte niet-ontvankelijk moest worden verklaard in het hoger beroep, omdat deze ontbonden was en niet vertegenwoordigd werd door een raadsman. Het hof oordeelde echter dat er wel degelijk een rechtens te beschermen belang was voor de verdachte bij de voortgezette behandeling van de zaak, aangezien een veroordeling negatieve gevolgen kon hebben voor de oud-bestuurders van de rechtspersoon. Het hof verklaarde de verdachte ontvankelijk in het hoger beroep.

Daarnaast oordeelde het hof over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging. Het hof stelde vast dat de vervolging was ingesteld voordat de ontbinding van de rechtspersoon voor derden kenbaar was, wat normaal gesproken zou betekenen dat het openbaar ministerie ontvankelijk zou zijn. Echter, het hof vond dat de vervolging in deze specifieke zaak slechts een formeel karakter zou hebben en niet zou aansluiten bij de maatschappelijke realiteit, gezien de ontbinding van de verdachte en het ontbreken van enige liquiditeit. Daarom verklaarde het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging.

Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht door het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de strafvervolging. Deze uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op ontbonden rechtspersonen en de gevolgen daarvan voor strafvervolging.

Uitspraak

parketnummer: 23-003887-07
datum uitspraak: 17 oktober 2012
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 april 2007 in de strafzaak onder parketnummer 13-120146-98 tegen
[bedrijf],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 augustus 2010 en 17 oktober 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het ingestelde hoger beroep. Daartoe heeft de advocaat-generaal kort en zakelijk weergegeven aangevoerd dat niet is gebleken van enig rechtens te beschermen belang dat is gediend met de voortgezette (inhoudelijke) behandeling van de zaak nu de verdachte is ontbonden op 6 juli 2004 en de verdachte niet wordt vertegenwoordigd, noch wordt bijgestaan door een raadsman.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat gebleken is van enig rechtens te beschermen belang van de verdachte bij de voortgezette behandeling van de zaak en dat dientengevolge de verdachte ontvankelijk is in het hoger beroep. Het hof overweegt dat dit belang onder meer daarin is gelegen dat een veroordeling van de verdachte, ondanks het feit dat deze is ontbonden, (negatieve) gevolgen kan hebben voor zijn oud-bestuurders, bijvoorbeeld bij het aanvragen van een Verklaring Omtrent het Gedrag ten behoeve van het oprichten van een (nieuwe) vennootschap.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt vooraleerst het navolgende vast:
- de vervolging van de verdachte is aangevangen op 14 december 1998 met het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek;
- blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamers van Koophandel van 30 augustus 2010 is de verdachte ontbonden op 6 juli 2004, omdat 'er geen bekende baten meer aanwezig zijn';
- bij verstekvonnis van 25 april 2007 van de rechtbank Amsterdam is de verdachte ten aanzien van de onder 1 primair, 2 primair, 3 tweede alternatief primair en 4 primair ten laste gelegde feiten schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel;
- namens de verdachte is op 3 mei 2007 tegen voornoemd vonnis hoger beroep ingesteld door mr. E.J.M. Rosier, advocaat te Breda, en op 16 mei 2007 heeft mr. P.J. van Hagen, eveneens advocaat te Breda, een appelschriftuur ingediend;
- bij brief van 10 augustus 2010 deelt mr. P.J. van Hagen aan het hof mede dat hij niet (meer) optreedt als raadsman van de verdachte;
- de advocaat-generaal heeft op 8 mei 2007 hoger beroep ingesteld; en
- op de terechtzitting in hoger beroep van 17 oktober 2012 is namens de verdachte niemand verschenen.
Het hof overweegt dat volgens vaste jurisprudentie het recht tot strafvordering door de ontbinding van de rechtspersoon of de voor de toepassing van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) daarmee gelijkgestelde entiteit niet aan het openbaar ministerie komt te ontvallen, indien de vervolging is ingesteld voordat jegens derden kenbaar is dat de rechtspersoon of de entiteit ontbonden is (onder meer: HR 8 maart 1994, LJN ZC9660; HR 2 oktober 2007, LJN BA5825; HR 16 november 2010, LJN BM3630).
Hiervoor heeft het hof vastgesteld dat de vervolging is aangevangen op 14 december 1998 en dat de verdachte is ontbonden op 6 juli 2004. Door publicatie in het Handelsregister is de ontbinding voor derden kenbaar geworden. Hieruit volgt dat de vervolging is ingesteld voordat voor derden kenbaar was dat de verdachte is ontbonden en dat, ingevolge de hiervoor aangehaalde jurisprudentie, het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
Het hof is evenwel van oordeel dat de onderhavige zaak aanleiding geeft af te wijken van hetgeen hiervoor is overwogen. De volgende omstandigheden acht het hof daartoe redengevend.
De verdachte is ruim acht jaar geleden ontbonden. Niet is gebleken dat de verdachte thans nog liquide middelen bevat. Integendeel, de reden van ontbinding van de verdachte was dat 'er geen bekende baten meer aanwezig zijn'. Voorts is niet gebleken dat de verdachte op enigerlei wijze is voortgezet waardoor feitelijk van één en dezelfde vennootschap gesproken zou moeten worden.
Tevens acht het hof redengevend dat zowel op de terechtzittingen in eerste aanleg als in hoger beroep de verdachte niet is vertegenwoordigd, noch is bijgestaan door een (gemachtigd) raadsman.
Als laatste wijst het hof er op dat bij vonnis van de rechtbank Amsterdam de verdachte schuldig is verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
Gelet op de omstandigheden voornoemd en in onderlinge samenhang bezien, zal de (verdere) vervolging van de verdachte louter een formeel karakter dragen en niet aansluiten bij de maatschappelijke realiteit. Het hof zal het openbaar ministerie daarom niet-ontvankelijk verklaren in de verdere vervolging van de verdachte.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Dit arrest is gewezen door de vierde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jurgens, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. A.P.M. van Rijn, in tegenwoordigheid van mr. C. Beuze, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 oktober 2012.
Mr. A.P.M. van Rijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.