ECLI:NL:GHAMS:2012:BY5758

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.035.590-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en vernietiging van schadevergoedingsverplichtingen volgens het hofmodel

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep van Dexia Nederland B.V. tegen een vonnis van de kantonrechter. De zaak betreft effectenlease en de vernietiging van schadevergoedings- en betalingsverplichtingen die door de kantonrechter waren vastgesteld volgens het zogenaamde 'categorie-model'. Dexia had drie grieven ingediend tegen het bestreden vonnis en had haar eis verminderd. De kantonrechter had Dexia veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan de geïntimeerde, maar Dexia betwistte de hoogte van deze vergoeding en de toepassing van het categoriemodel. Het hof oordeelde dat het categoriemodel niet meer in stand kon blijven, gezien de recente arresten van het hof die een nieuw 'hofmodel' introduceerden. Dit model houdt rekening met de vraag of de leaseovereenkomst een onaanvaardbaar zware financiële last voor de afnemer met zich meebracht. Het hof kwam tot de conclusie dat de overeenkomst van de geïntimeerde geen onaanvaardbare financiële last met zich meebracht, waardoor Dexia niet gehouden was tot (gedeeltelijke) vergoeding van de betaalde (rente)termijnen. Echter, Dexia werd wel veroordeeld tot vergoeding van een deel van de restschuld. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter deels en wees de vorderingen van Dexia toe, waarbij het hof de proceskostenveroordeling handhaafde. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 27 november 2012.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V. (voorheen Dexia Bank Nederland N.V.),
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
t e g e n
[ GEÏNTIMEERDE ],
wonend te [ woonplaats ],
GEÏNTIMEERDE,
niet verschenen.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna Dexia en [ geïntimeerde ] genoemd.
Bij dagvaarding van 18 november 2008 is Dexia in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam, hierna: de kantonrechter, van 20 augustus 2008, in deze zaak onder rolnummer 775293 / DX EXPL 06-612 gewezen tussen [ geïntimeerde ] als eiseres in conventie/verweerster in reconventie en Dexia als gedaagde in conventie/eiseres in reconventie.
Op de rol van 30 juni 2009 is tegen Simons verstek verleend.
Dexia heeft drie grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd, haar eis verminderd, bewijs aangeboden en producties in het geding gebracht, met conclusie zoals omschreven in de memorie van grieven.
Ten slotte heeft Dexia arrest gevraagd.
2. Grieven
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
3. Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1, 1.1 tot en met 1.8, een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Beoordeling
4.1 Bij beschikking van 25 januari 2007 (NJ 2007, 427) heeft het hof op de voet van artikel 7:907, eerste lid, BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard die strekt tot (gedeeltelijke) vergoeding van schade zoals onder andere in dit geding aan de orde. [ geïntimeerde ] heeft door een schriftelijke mededeling zoals bedoeld in artikel 7:908, tweede lid, BW (tij¬dig) laten weten dat zij niet aan de verbindend verklaarde overeen¬komst - de zogeheten “Duisenberg”-regeling – gebonden wil zijn. Uitgangspunt voor de beoordeling van het hoger beroep is daarom dat de verbindendverklaring van de overeenkomst ten aanzien van [ geïntimeerde ] geen gevolg heeft, zodat die overeenkomst haar niet bindt.
4.2 Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.2.1 [ geïntimeerde ] is in de periode van 27 november 1998 tot en met 17 juli 2000 drie leaseovereenkomsten aangegaan met een rechtsvoorgangster van Dexia (hierna ook: “Dexia”). Dexia heeft in hoger beroep berust in het oordeel van de kantonrechter ten aanzien van de leaseovereenkomsten met contractnummers [ contractnummer ] en [ contractnummer ]. In hoger beroep is alleen de overeenkomst genaamd “Korting Kado” met contractnummer [ contractnummer ] nog aan de orde (hierna: de overeenkomst). De overeenkomst is op of omstreeks 28 september 1999 gesloten met een looptijd van 120 maanden.
4.2.2 Op grond van de overeenkomst heeft [ geïntimeerde ] bedragen van Dexia geleend. Met dat bedrag zijn aandelen aangekocht die [ geïntimeerde ] van Dexia heeft geleast. Over het geleende bedrag was [ geïntimeerde ] rente ver¬schuldigd.
4.2.3 De overeenkomst is inmiddels beëindigd. Na de verkoop van de aandelen bedroeg de restschuld € 15.662,68. [ geïntimeerde ] heeft de restschuld niet aan Dexia voldaan.
4.3 [ geïntimeerde ] heeft Dexia gedagvaard en in conventie gevorderd zoals omschreven in het bestreden vonnis onder 2.1. Dexia heeft in reconventie gevorderd [ geïntimeerde ] te veroordelen tot betaling van de restschuld, met rente. De kantonrechter heeft in conventie, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover van belang Dexia veroordeeld om aan [ geïntimeerde ] ter zake van de overeenkomst € 2.977,36 te betalen, met rente alsmede Dexia veroordeeld (op straffe van een dwangsom) het BKR te berichten dat [ geïntimeerde ] ter zake van (onder andere) de overeenkomst geen verplichtingen meer heeft en het meer of anders gevorderde afgewezen. In reconventie heeft de kanton¬rechter de vordering van Dexia afgewezen. Dexia is veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie.
4.4 Grief I strekt ten betoge dat het bestreden vonnis, dat gebaseerd is op het zogenoemde categoriemodel, niet in stand kan blijven. Door de richtinggeven¬de arresten van dit hof van 1 december 2009 (LJN: BK4978, BK4981, BK4982 en BK4983), waarmee het hof een nadere invulling heeft gegeven aan de normen die de Hoge Raad heeft geformuleerd bij arresten van 5 juni 2009 (LJN: BH2811, BH2815 en BH2822), en die de Hoge Raad bij arresten van 29 april 2011 (LJN: BP4012 en BP4003) heeft bevestigd, is het categorie¬model achterhaald, aldus Dexia.
4.5 De grief slaagt. In het categorie-model worden de betaalde (rente)termijnen steeds beschouwd als schade die voor gedeel¬telijke vergoeding in aanmerking komt, ook als de betalingsver¬plichtingen naar redelijke verwachting geen onaanvaardbaar zware financiële last op de afnemer legden. In de door Dexia genoemde arresten wordt onderscheid gemaakt tussen de reeds betaalde rente en aflossing enerzijds en de restschuld anderzijds. Alleen indien ten tijde van het aangaan van de leaseovereenkomst de betalings¬verplichtingen naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op de afnemer legden, komt een deel van de betaalde rente en aflossing voor vergoeding in aanmerking. Daaruit volgt dat steeds vastgesteld moet worden of de lease¬overeenkomst een onaanvaardbaar zware financiële last mee¬bracht. Bij de vaststelling daarvan hanteert dit hof een algemene for¬mule, door Dexia aangeduid als het Hofmodel. De toepassing van het Hofmodel leidt tot een andere uitkomst dan het door de kan¬tonrechter toegepaste categoriemodel, als gevolg waarvan het bestreden vonnis niet in stand kan blijven. Voorts heeft dit hof in zijn arresten van 1 december 2009 overwogen dat er geen grond is om in navolging van de kantonrechter bij de vermindering van de vergoedingsplicht van Dexia betalingen gedaan na de zestigste maand van de looptijd van de betrokken overeenkomst anders te benaderen dan eerdere betalingen. Niet kan immers worden gezegd dat schade bestaande in betaalde rente en betaalde aflossingen na de zestigste maand, in mindere mate dan eerder gedane betalingen kan worden toegeschreven aan omstandigheden die aan de weder¬partij van Dexia zijn toe te rekenen. Evenmin verplicht de billijkheid tot een andere benadering van zulke betalingen. Ook om die reden kan het vonnis niet in stand blijven.
4.6 Met grief II betwist Dexia gemotiveerd (zie de berekening die als productie 38 bij memorie van grieven in het geding is gebracht) dat de overeenkomst naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op [ geïntimeerde ] legde. De grief slaagt. [ geïntimeerde ] is in hoger beroep niet verschenen en heeft niet de gegevens verstrekt waaruit kan volgen dat een risico op een onaanvaardbaar zware financiële last aanwezig was. Bij gebreke van een gemotiveerde onderbouwing van de zijde van [ geïntimeerde ] zal het hof van de berekeningen van Dexia uitgaan, waarbij geldt dat op grond van de stellingen van partijen in eerste aanleg en de gegevens die door [ geïntimeerde ] in eerste aanleg zijn overgelegd moet worden aangenomen dat de overeenkomsten naar redelijke verwachting geen onaanvaard¬baar zware financiële last op haar legden. Uit een en ander volgt dat Dexia niet is gehouden tot (gedeeltelijke) vergoeding van de betaalde (ren¬te)termijnen. Daarentegen is Dexia wel gehouden om [ geïntimeerde ] tweederde van de restschuld te vergoeden.
4.7 De berekening van Dexia van de schadevergoeding luidt als volgt (zie ook productie 38 bij memorie van grieven):
restschuld overeenkomst [ contractnummer ] € 15.622,68
vergoeding: 66,67% € 10.415,64
voor rekening [ geïntimeerde ]: 33,33% € 5.207,04
[ geïntimeerde ] moet aan Dexia betalen: € 5.207,04
Dexia vordert wettelijke rente vanaf 16 maart 2005, dat is de datum van de eindafrekening van de overeenkomst. Het hof zal de wettelijke rente toewijzen vanaf 30 maart 2005, dat is veertien dagen na de door Dexia gestelde en in hoger beroep onbestreden gebleven datum waarop zij de eindafrekening aan [ geïntimeerde ] heeft toegezonden.
4.8 Met grief III bestrijdt Dexia het oordeel van de kanton¬rechter dat Dexia wettelijke rente verschuldigd is vanaf de data waarop [ geïntimeerde ] de betalingen aan Dexia heeft verricht. Nu Dexia niet gehouden is tot (gedeeltelijke) vergoeding van de betaalde (rente)termijnen heeft zij geen belang bij de behan¬deling van deze grief.
4.9 Hetgeen [ geïntimeerde ] in eerste aanleg heeft aangevoerd ter ondersteuning van haar eis kan niet leiden tot een andere beoordeling.
4.10 Nu door Dexia geen feiten en/of omstandigheden zijn aangevoerd die – indien bewezen – tot een ander oordeel kunnen leiden, dient het door haar gedane bewijsaanbod als niet terzake dienend te worden gepasseerd.
4.11 Bij memorie van grieven heeft Dexia gevorderd [ geïntimeerde ] te veroordelen tot terugbetaling van € 4.211,44. Dat is het bedrag dat Dexia ter uitvoering van het door haar bestreden deel van het vonnis van 20 augustus 2008 aan [ geïntimeerde ] heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 september 2008, de dag van betaling. De vordering tot terugbeta¬ling zal worden toegewezen.
5. Slotsom en kosten
5.1 De slotsom van het bovenstaande is dat het bestreden vonnis deels moet worden vernietigd. De vorderingen van Dexia zullen als onder 4.7 en 4.11 overwogen worden toegewezen. De gedeeltelijke vernietiging van het bestreden vonnis brengt mee, mede in aanmerking genomen dat Dexia heeft gevorderd dat de vorderingen van [ geïntimeerde ] alsnog zullen worden afgewezen, dat de onder 4.3 vermelde veroordeling van Dexia om het BKR te berichten dat [ geïntimeerde ] ter zake van (onder andere) de overeenkomst geen verplichtingen meer heeft, eveneens dient te worden vernietigd, voor zover het de overeenkomst betreft.
5.2 Dexia heeft in hoger beroep berust in het oordeel van de kantonrechter ten aanzien van de leaseovereenkomsten met contractnummers [ contractnummer ] en [ contractnummer ]. Dexia heeft, mede gelet daarop, in eerste aanleg als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij te gelden. Dat brengt mee dat geen grond is voor een andere proceskostenveroordeling dan in eerste aanleg is uitgesproken. [ geïntimeerde ] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, inclusief de nakosten, met bepaling dat daarover wette¬lijke rente verschuldigd zal zijn vanaf veertien dagen na de betekening van het arrest tot de dag van voldoening.
6. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de recht¬bank Amsterdam van 20 augustus 2008 met rol¬nummer 775293 / DX EXPL 06-612, voor zover dat:
- in conventie onder II, tweede gedachtestreepje;
- in conventie onder IV met betrekking tot de leaseovereenkomst met contractnummer [ contractnummer ]; en
- in reconventie onder VII,
tussen partijen is gewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [ geïntimeerde ] aan Dexia te betalen € 5.207,04 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2005, tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [ geïntimeerde ] om aan Dexia (terug) te betalen een bedrag van € 4.211,44, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 september 2008, tot aan de dag van de algehele voldoening;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
wijst af het anders of meer gevorderde;
veroordeelt [ geïntimeerde ] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kan van Dexia gevallen, op € 347,44 aan verschotten en € 632,00 aan salaris advocaat en op € 131,00 voor nasalaris advocaat, te vermeerderen met € 68,00 voor nasalaris advocaat en met de kosten van het betekenings¬exploot, in het geval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, alsmede met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf veertien dagen na de betekening van dit arrest;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P. van Achterberg, J.C.W. Rang en J.W. Hoekzema en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 27 november 2012 door de rolraadsheer.