ECLI:NL:GHAMS:2012:BY6349

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.080.254-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van de vordering tot vernietiging van effectenleaseovereenkomsten

In deze zaak gaat het om de verjaring van de vordering tot vernietiging van effectenleaseovereenkomsten. De appellant, Dexia Nederland B.V., is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de vorderingen van de geïntimeerden, [Geïntimeerde sub 1] en [Geïntimeerde sub 2], zijn toegewezen. De geïntimeerden hebben de leaseovereenkomsten buitengerechtelijk vernietigd op basis van artikel 1:89 BW, waarbij de vraag centraal staat of de verjaringstermijn van drie jaar is overschreden. Het hof oordeelt dat de termijn begint te lopen op het moment dat de geïntimeerde daadwerkelijk bekend is geworden met de leaseovereenkomsten. Dexia heeft betoogd dat de geïntimeerde eerder op de hoogte was door de ontvangst van rekeningafschriften, maar het hof oordeelt dat de subjectieve bekendheid bepalend is voor de verjaring. Het hof volgt de kantonrechter in zijn oordeel dat de geïntimeerde niet eerder dan in maart 2003 op de hoogte was van de leaseovereenkomsten. De grieven van Dexia worden verworpen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij Dexia wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V. (voorheen Dexia Bank Nederland N.V.),
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE,
advocaat: mr. J.M.K.P. Cornegoor te Amsterdam
t e g e n
1. [ GEÏNTIMEERDE sub 1 ],
2. [ GEÏNTIMEERDE sub 2 ],
beiden wonend te [ woonplaats ],
GEÏNTIMEERDEN,
advocaat: mr. N.Th. ter Haar Romeny te Rotterdam.
De partijen worden hierna Dexia, [ Geïntimeerde sub 1 ] en [ Geïntimeerde sub 2 ] genoemd. Geïntimeerden worden gezamenlijk met [ Geïntimeerden ] aangeduid.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 27 december 2010 is Dexia in hoger beroep gekomen van een vonnis van de ¬rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (verder: de kantonrechter) van 27 oktober 2010, in deze zaak onder zaak- en rolnum¬mer 986411 DX EXPL 08-2492 gewezen tussen haar als gedaagde en [ Geïntimeerde sub 1 ] c.s. als eisers.
Dexia heeft bij memorie twee grieven tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd, met conclusie – mede gezien de appeldagvaarding - dat het hof dit vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van [ Geïntimeerden ] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [ Geïntimeerden ], uitvoerbaar bij bij voorraad, in de kosten van beide instanties en tot terugbetaling van hetgeen Dexia ter uitvoering van het vonnis waarvan beroep heeft of zal hebben betaald, vermeerderd met rente.
Daarop hebben [ Geïntimeerden ] bij memorie de grieven bestreden, bewijs aangeboden en geconclu¬deerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van Dexia in de kosten van het hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.
2. Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2, 2.1 tot en met 2.4 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aange¬merkt. Daaromtrent bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3. Beoordeling
3.1. Het gaat in deze zaak om het volgende. [ Geïntimeerde sub 1 ] heeft op of omstreeks 23 april 1998 met de rechtsvoorgangster van Dexia vier effectenlease¬overeenkomsten gesloten (hierna: de lease¬overeenkomsten) genaamd ‘Direct Rendement Effect’. Krachtens de leaseovereenkomsten zijn voor rekening en risico van [ Geïntimeerde sub 1 ] aandelen gekocht. Het aankoopbedrag is door hem van de rechtsvoorgangster van Dexia geleend. [ Geïntimeerde sub 1 ] diende onder de leaseovereenkomsten gedurende een looptijd van 180 maanden rentetermijnen te betalen en tegen het einde van de looptijd het aankoopbedrag van de aandelen te voldoen. De laatste verschuldigde termijn ter zake van het aankoopbedrag wordt daarbij in beginsel verrekend met de verkoopopbrengst van de aandelen.
3.2. [ Geïntimeerde sub 1 ] en [ Geïntimeerde sub 2 ] waren ten tijde van het aangaan van de leaseovereenkomsten gehuwd. Voor de totstandkoming van de leaseovereenkomsten heeft [ Geïntimeerde sub 2 ] geen toestemming verleend.
3.3. Bij brief van 30 december 2005 heeft [ Geïntimeerde sub 2 ] met een met een beroep op artikel 1:89 BW in samenhang met artikel 1:88 BW de leaseovereenkomsten buitengerechtelijk vernietigd.
3.4. Bij beschikking van 25 januari 2007 (LJN AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907, eerste lid, BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard (hierna: de WCAM-overeenkomst) voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst. De WCAM-overeenkomst bevat een regeling voor de afwikkeling van schade ontstaan uit effectenleaseovereenkomsten.
3.5. Gerechtigden konden zich aan de binding aan de WCAM-overeenkomst onttrekken door vóór 1 augustus 2007 een opt-outverklaring in te dienen. [ Geïntimeerde sub 2 ] en [ Geïntimeerde sub 1 ] hebben tijdig een opt-outverklaring uitgebracht.
3.6. [ Geïntimeerden ] hebben gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat de leaseovereenkomsten rechtsgeldig zijn vernietigd en dat Dexia wordt veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 104.028,99 te vermeerderen met rente. Deze vorderingen zijn door de kantonrechter toegewezen en Dexia is veroordeeld in de proceskosten.
3.7. De grieven zien op het door de kantonrechter verworpen beroep van Dexia op verjaring van de rechtsvordering van [ Geïntimeerde sub 2 ] tot vernietiging van de leaseovereenkomsten.
3.8. Voorop staat dat de termijn van drie jaar waarbinnen de rechtsvordering van [ Geïntimeerde sub 2 ] tot vernietiging van de leaseovereenkomsten verjaart, gaat lopen op het tijdstip waarop [ Geïntimeerde sub 2 ] daadwerkelijk bekend is geworden met de leaseovereenkomsten. Op Dexia rust de stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid van [ Geïntimeerde sub 2 ] kan worden afgeleid. Het hof is - met de kantonrechter - van oordeel dat de feiten in deze zaak op zichzelf het vermoeden rechtvaardigen dat [ Geïntimeerde sub 2 ] vóór 30 december 2002 (dat is drie jaar vóór het verzenden van de vernietigingsbrief) met het bestaan van de leaseovereenkomsten bekend is geworden. De maandelijkse betalingen aan Dexia voor de leaseovereenkomsten zijn van een en/of-rekening op naam van [ Geïntimeerde sub 1 ] en [ Geïntimeerde sub 2 ] gedaan en in het algemeen mag ervan worden uitgegaan dat rekeninghouders kennis nemen van op hun rekening betrekking hebbende bankafschriften. Daarbij komt dat op dezelfde rekening door Dexia dividenduitkeringen zijn gedaan.
3.9. Dexia stelt dat het bestaan van de leaseovereenkomsten bleek uit de rekeningafschriften die mede aan [ Geïntimeerde sub 2 ] waren gericht. Zij betoogt daarom dat [ Geïntimeerde sub 2 ] vanaf het moment van ontvangst van de rekeningafschriften in staat was een vernietigingsverklaring aan Dexia af te leggen. Aldus is volgens Dexia met de ontvangst van de rekeningafschriften de bevoegdheid tot vernietiging haar “ten dienste” komen te staan, als bedoeld in artikel 3:52 lid 1 onder d BW. Dat [ Geïntimeerde sub 2 ] heeft verklaard dat zij niet van de rekeningafschriften heeft kennisgenomen, doet daaraan niet af. Een verklaring heeft op grond van artikel 3:37 lid 3 BW werking als die de betreffende persoon heeft bereikt. Niet is vereist dat de ontvanger ook van de verklaring kennis neemt, aldus Dexia.
3.10. Dit standpunt kan niet als juist worden aanvaard. Een verklaring heeft inderdaad in beginsel werking als deze degene heeft bereikt tot wie de verklaring was gericht. Bij verjaring geldt echter een ander criterium. Voor de aanvang van de verjaringstermijn is in dit geval bepalend wanneer [ Geïntimeerde sub 2 ] met het bestaan van de leaseovereenkomsten bekend is geworden. Het gaat om daadwerkelijke, subjectieve bekendheid. Voor een ‘objectivering’ van deze subjectieve bekendheid zoals door Dexia bepleit, is geen plaats, omdat op die wijze in resultaat de mogelijkheid om de subjectieve bekendheid te verkrijgen, wordt gelijkgesteld met het daadwerkelijk hebben van die subjectieve bekendheid. De omstandigheid dat [ Geïntimeerde sub 2 ] kon beschikken over de stukken waarmee zij de vereiste subjectieve bekendheid kon verkrijgen, terwijl zij die bekendheid niet heeft verkregen omdat zij ervoor heeft gekozen van die stukken geen kennis te nemen, kan er niet toe leiden dat [ Geïntimeerde sub 2 ] geacht moet worden met de inhoud van deze stukken daadwerkelijk bekend te zijn geweest. Hierbij is van belang dat artikel 3:37 lid 3 BW in dit geval rechtstreekse toepassing mist omdat de bankafschriften niet als een verklaring van Dexia kunnen worden beschouwd.
3.11. Dexia beklaagt zich er verder over dat zij tegenover de ontkenning van [ Geïntimeerde sub 2 ], dat zij geen kennis heeft genomen van de rekeningafschriften, geen mogelijkheden heeft de subjectieve wetenschap van [ Geïntimeerde sub 2 ] aan te tonen. Dexia bepleit mede daarom dat de enkele verklaring van [ Geïntimeerde sub 2 ] als getuige dat zij geen kennis heeft genomen van de rekeningafschriften onvoldoende is om het voorshandse bewijsoordeel te kunnen ontkrachten.
3.12. Dit betoog slaagt niet. Anders dan Dexia verdedigt, kan de rechter uit de feiten en omstandigheden afleiden of de betrokken echtgenoot over de vereiste wetenschap beschikte. Dat geldt ook voor feiten en omstandigheden die zich plegen voor te doen in de financiële huishouding van echtelieden. Dexia wordt dus niet per definitie voor een onmogelijke opgave gesteld.
3.13. Met het voorgaande is grief I vergeefs voorgesteld.
3.14. Grief II ziet op het door de kantonrechter gegeven bewijsoordeel.
3.15. De kantonrechter heeft direct aansluitend aan de comparitie van partijen [ Geïntimeerde sub 1 ] en [ Geïntimeerde sub 2 ] als getuigen gehoord. Uit hetgeen de kantonrechter heeft overwogen volgt - samengevat weergegeven - dat als wordt uitgegaan van deze getuigenverklaringen, [ Geïntimeerde sub 2 ] niet eerder dan rond maart 2003 van de leaseovereenkomsten op de hoogte is geraakt. De kantonrechter heeft geen aanleiding gezien de getuigenverklaringen geheel of gedeeltelijk als onbetrouwbaar terzijde te schuiven. Zij heeft overwogen dat de verklaringen zowel in zichzelf als onderling geen tegenstrijdigheden bevatten en dat deze verder accuraat en volledig zijn. De kantonrechter is tot het oordeel gekomen dat [ Geïntimeerde sub 1 ] is geslaagd in het tegenbewijs en dus het bewijsvermoeden heeft ontzenuwd. Het beroep op verjaring is door de kantonrechter op deze grond verworpen.
3.16. Dexia heeft in hoger beroep verschillende argumenten aangevoerd op grond waarvan zij meent dat de kantonrechter niet tot de hiervoor weergegeven oordelen heeft kunnen komen.
3.17. Dexia meent dat [ Geïntimeerde sub 1 ] geen geloofwaardige verklaring heeft gegeven voor het feit dat hij [ Geïntimeerde sub 2 ] niet heeft verteld over de winsten op eerder gesloten overeenkomsten van effectenlease, maar wel over een eerder behaalde beleggingswinst op aandelen Ericsson. Verder heeft [ Geïntimeerde sub 1 ] niet uitgelegd dat hij [ Geïntimeerde sub 2 ] wel heeft geïnformeerd over een overeenkomst van levensverzekering, maar niet over de leaseovereenkomsten die via dezelfde tussenpersoon zijn gesloten. Ook is van belang dat [ Geïntimeerde sub 2 ] heeft verklaard dat zij betrokken was bij de financiële planning voor de studie van de kinderen, terwijl [ Geïntimeerde sub 1 ] op zijn beurt heeft verklaard met het oog daarop de leaseovereenkomsten te hebben gesloten. Die verklaringen tezamen als geheel genomen, wijzen er volgens Dexia op dat [ Geïntimeerde sub 1 ] zijn vrouw wel over de leaseovereenkomsten heeft verteld. In ieder geval is ongeloofwaardig dat [ Geïntimeerde sub 1 ] zijn vrouw uiterst selectief van de financiële zaken in kennis heeft gesteld, aldus Dexia.
3.18. Het hof is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat uit de verklaringen van [ Geïntimeerde sub 1 ] en [ Geïntimeerde sub 2 ] volgt dat [ Geïntimeerde sub 1 ] zijn echtgenote deels wel en deels niet over de inhoud en aard van de financiële aangelegenheden heeft geïnformeerd onvoldoende is om de verklaringen als onbetrouwbaar aan te merken. Bijkomende omstandigheden die het oordeel dat de verklaringen wel onbetrouwbaar zijn wel zouden kunnen dragen, zijn door Dexia niet gesteld.
3.19. Dexia meent verder dat [ Geïntimeerde sub 1 ] en [ Geïntimeerde sub 2 ] geen eenduidige verklaring hebben afgelegd over het moment waarop [ Geïntimeerde sub 2 ] zijn echtgenote heeft geïnformeerd over het bestaan van de leaseovereenkomsten.
3.20. [ Geïntimeerde sub 1 ] heeft als getuige dat moment geplaatst in maart 2003. De aanleiding was de beoogde verbouwing van de keuken, waarvoor onvoldoende financiële middelen beschikbaar waren. [ Geïntimeerde sub 2 ] koppelt dit moment ook aan de verbouwing van de keuken. [ Geïntimeerde sub 2 ] heeft verklaard dat haar man haar zo’n 6 of 7 jaar geleden heeft verteld dat het financieel niet goed ging. Dat was in verband met de verbouwing van de keuken die kennelijk niet zomaar kon.
3.21. Dat [ Geïntimeerde sub 1 ] als getuige heeft verklaard dat een mogelijke verbouwing van de keuken tijdens de kerst van 2002 bij [ Geïntimeerde sub 1 ] en [ Geïntimeerde sub 2 ] ter sprake is gekomen en de termijn die [ Geïntimeerde sub 1 ] noemt (“zo’n 6 of 7 jaar geleden”) de nodige ruimte laat, is naar het oordeel van het hof onvoldoende om tot het oordeel te komen dat de afgelegde verklaringen tegenstrijdig of inconsistent zijn. Ook kan daaruit niet worden afgeleid dat [ Geïntimeerde sub 1 ] reeds eerder dan maart 2003 van het bestaan van de leaseovereenkomsten op de hoogte is geraakt. De omstandigheid dat [ Geïntimeerde sub 1 ] heeft verklaard dat zijn vrouw boos was toen hij haar over de leaseovereenkomsten heeft verteld en [ Geïntimeerde sub 2 ] heeft verklaard dat zij daar “helemaal niets van vond” is van onvoldoende gewicht om daarover anders te oordelen.
3.22. Het hof acht met de verklaringen het vermoeden weerlegd. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat bij zijn oordeel behoedzaamheid past, omdat het niet zelf de getuigen heeft gehoord. Nu door Dexia geen nader bewijs is aangeboden, komt het hof tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat op het moment dat [ Geïntimeerde sub 2 ] bij brief van 30 december 2005 de leaseovereenkomsten buitengerechtelijk vernietigde haar bevoegdheid tot vernietiging van de leaseovereenkomsten was verjaard.
3.23. Grief II is vergeefs voorgesteld.
3.24. De slotsom is dat het hoger beroep geen succes heeft. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Dexia worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst Dexia in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [ Geïntimeerden ] gevallen, op € 1.475,00 aan verschotten en € 2.632,00 aan salaris advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, J.C.W. Rang en J.W. Hoekzema en op 13 november 2012 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.