GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
NOTARIS- EN GERECHTSDEURWAARDERSKAMER
Beslissing van 8 mei 2012 in de zaak van:
[ GERECHTSDEURWAARDER ],
gerechtsdeurwaarder te [ plaats ],
APPELLANT,
gemachtigde: mr. G.J. van Oosten, advocaat te Amsterdam,
KONINKLIJKE BEROEPSORGANISATIE VAN
GERECHTSDEURWAARDERS,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
GEÏNTIMEERDE,
verschenen bij haar gemachtigde: mr. J.M. Wisseborn.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellant, verder de gerechtsdeurwaarder, is bij een op 5 december 2011 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met één bijlage – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder de kamer, van 8 november 2011, waarbij de kamer na een eerdere tussenbeslissing van 17 mei 2011 de klacht van geïntimeerde, verder de KBvG, tegen de gerechtsdeurwaarder gegrond heeft verklaard, de gerechtsdeurwaarder met onmiddellijke ingang voor een periode van 6 maanden heeft geschorst en aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van ontzetting uit het ambt heeft opgelegd.
1.2. Van de zijde van de gerechtsdeurwaarder is op 2 januari 2012 een aanvulling op het beroepschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Van de zijde van de KBvG is op 14 februari 2012 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. De mondelinge behandeling van het appel was aanvankelijk bepaald op 29 maart 2012. Op verzoek van de gerechtsdeurwaarder, die zich om gezondheidsredenen niet in staat achtte de behandeling bij te wonen, is de behandeling toen aangehouden.
1.5. De zaak is vervolgens behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 17 april 2012. Namens KBvG is verschenen haar gemachtigde mr. J.M. Wisseborn. Voorts is de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder verschenen, die mededeelde dat zijn cliënt om gezondheidsredenen ook nu niet in staat was te verschijnen. Beide gemachtigden hebben het woord gevoerd aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnotitie. De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder heeft met instemming van de KBvG een intentieverklaring van 28 maart 2012 overgelegd.
1.6. Hiertoe door het hof in de gelegenheid gesteld heeft de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder bij brief van 29 april 2012, ingekomen ter griffie van het hof op 1 mei 2012, een aanvullende productie in het geding gebracht inhoudende het verzoek van de gerechtsdeurwaarder hem uit zijn ambt van gerechtsdeurwaarder te ontslaan en de mededeling van de zijde van het ministerie dat op dat verzoek niet voor 8 mei 2012 zal zijn beslist.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in haar tussenbeslissing van 17 mei 2011 en in de bestreden eindbeslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van de KBvG
4.1. Door de KBvG is ter onderbouwing van haar klacht aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder verslaafd is aan verdovende middelen en zich onder invloed van verdovende middelen op 28 maart 2011 ernstig heeft misdragen. Verslaving aan verdovende middelen verdraagt zich niet met het uitoefenen van het ambt van gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder is meermalen teruggevallen in zijn verslaving en heeft daarmee getoond niet in staat te zijn verslaving te overwinnen.
4.2. Daarnaast voert de KBvG aan dat er niet alleen een terugval in de verslaving heeft plaatsgevonden, maar er ook een escalatie in het gedrag van de gerechtsdeurwaarder is ontstaan. Hiervoor verwijst de KBvG naar de gebeurtenissen op 28 maart 2011, ter zake waarvan de gerechtsdeurwaarder bij vonnis van de rechtbank Dordrecht van 11 oktober 2011 (onder meer) tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is veroordeeld voor poging tot afpersing en poging tot diefstal, voorafgegaan door en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
4.3. Ingevolge de norm van artikel 1 Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders dient een gerechtsdeurwaarder zich te gedragen zoals een goed gerechtsdeurwaarder betaamt. Deze algemene gedragsnorm betreft ook gedragingen van de gerechtsdeurwaarder buiten zijn beroepsuitoefening. Een gerechtsdeurwaarder is immers een openbaar ambtenaar met bijzondere bevoegdheden, dus mag er geen enkele twijfel rijzen, ook niet buiten werktijd, over de geschiktheid van de gerechtsdeurwaarder om zijn beroep uit te oefenen. Gezien de (terugkerende) verslaving aan verdovende middelen en het escalerende gedrag, is de deurwaarder niet langer geschikt voor de uitoefening van het openbare ambt van gerechtsdeurwaarder.
4.4. De ernst van de gedragingen en de duidelijke recidive maken voor de KBvG dat er geen andere maatregel passend is dan ontzetting uit het ambt. De omstandigheid dat de gerechtsdeurwaarder naar eigen zeggen weer onder behandeling staat doet hieraan niet af. Een behandeling is in het verleden immers ook geen garantie gebleken voor het uitblijven van een nieuwe terugval. De gerechtsdeurwaarder is niet langer geschikt zijn beroep uit te oefenen.
5. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder
5.1. Door de gerechtsdeurwaarder is aangevoerd dat onlangs is vastgesteld dat hij lijdt aan ADHD en hij nu pas is ingesteld op de juiste medicatie. In het verleden heeft hij getracht zijn onrust te bestrijden door middel van het gebruik van XTC en cocaïne, welk drugsgebruik (onder andere) heeft geleid tot de escalatie op 28 maart 2011. Na behandeling van enkele weken in een verslavingskliniek, begin 2011, leek het beter te gaan maar door een terugval eind maart 2011 is het dus helaas misgegaan. De behandeling wordt nu voortgezet en de resultaten zijn (in combinatie met de medicamenteuze behandeling van de ADHD) goed te noemen. De gerechtsdeurwaarder vindt het verschrikkelijk wat er gebeurd is. Hij betwist dat hij destijds het oogmerk had diefstal te plegen. Hij wijst erop dat hij in hoger beroep is gegaan van het genoemde vonnis van de rechtbank in Dordrecht, zodat dat ook nog niet onherroepelijk is.
5.2. Met betrekking tot de klacht voert de gerechtsdeurwaarder aan dat er geen sprake is (geweest) van disfunctioneren (al dan niet als gevolg van een verslaving) in de uitoefening van zijn ambt. Op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder is alles in orde en in de bedrijfsvoering van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder zijn door het BFT geen onregelmatigheden geconstateerd. Het incident op 28 maart 2011 bij het AC-restaurant heeft plaatsgevonden in de privé-sfeer en op een moment dat de gerechtsdeurwaarder verminderd toerekeningsvatbaar was. De gerechtsdeurwaarder erkent dat hij een misstap heeft begaan, maar dit betrof een eenmalige terugval. Nu hij op de juiste wijze en met de juiste medicatie behandeld wordt gaat het beter. Voor de maatregel van ontzetting uit het ambt is dan ook (thans) nog onvoldoende aanleiding. Dat geldt temeer daar de gerechtsdeurwaarder, zo heeft zijn gemachtigde ter zitting aangevoerd, zijn kantoor inmiddels heeft verkocht. De gemachtigde heeft ter zitting de desbetreffende intentieverklaring van de koper overgelegd. Daarnaast is de gerechtsdeurwaarder voornemens het ambt van gerechtsdeurwaarder voorlopig niet uit te oefenen en heeft hij op 27 april 2012 ontslag uit zijn ambt verzocht. Hij wil echter de mogelijkheid openhouden op enig moment in de toekomst weer als (toegevoegd kandidaat) gerechtsdeurwaarder werkzaam te zijn.
6.1. De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder heeft bij aanvang van de mondelinge behandeling ter terechtzitting in hoger beroep (ten tweeden male) om aanhouding van de mondelinge behandeling verzocht. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat het voor de gerechtsdeurwaarder door zijn gezondheidssituatie niet mogelijk was om bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn maar dat hij, gezien zijn zwaarwegende belang bij de uitkomst van deze tuchtprocedure, er belang bij heeft de mondelinge behandeling te kunnen bijwonen.
6.2. Dit (tweede) aanhoudingsverzoek wordt afgewezen. De door de kamer bij de bestreden beslissing uitgesproken schorsing van zes maanden eindigt op 8 mei 2012 en kan niet worden verlengd. Het hof acht het van belang dat voor afloop van de schorsing kan worden beslist in deze appelprocedure. Daar komt bij dat er op dit moment geen reden bestaat te verwachten dat de gerechtsdeurwaarder binnen afzienbare tijd wel ter zitting zal kunnen verschijnen.
6.3. Met betrekking tot het standpunt van de KBvG, zoals hiervoor weergegeven onder 4.1. tot en met 4.4., is het hof met de kamer van oordeel dat de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder, zoals die door hem is erkend, een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin artikel 34 Gerechtsdeurwaarderswet oplevert. Het feit dat de gedragingen zijn verricht in de privé-sfeer en niet in de uitoefening van zijn beroep als gerechtsdeurwaarder doet aan dit oordeel niet af. Volgens artikel 1 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders gedraagt de gerechtsdeurwaarder zich zoals een goed gerechtsdeurwaarder betaamt. In de toelichting op dit artikel is door de staatssecretaris vermeld dat deze algemene gedragsnorm ook gedragingen van de gerechtsdeurwaarder betreft buiten zijn beroepsuitoefening. “Geen enkele twijfel mag rijzen, ook niet buiten werktijd, over de geschiktheid van de gerechtsdeurwaarder om zijn beroep uit te oefenen.”
Ook volgens vaste rechtspraak van het hof kunnen handelingen die de gerechtsdeurwaarder als privépersoon heeft verricht, onder omstandigheden tot tuchtrechtelijke aansprakelijkheid leiden. Dat laatste is hier het geval.
6.3. Door de gerechtsdeurwaarder is erkend dat hij verslaafd is aan verdovende middelen en dat hij die verslaving tot op heden niet onder controle heeft weten te krijgen. Deze verslaving en de gevolgen daarvan, hebben reeds in een eerder stadium (begin 2009) geleid tot een klachtprocedure bij de kamer waarbij de gerechtsdeurwaarder door de KBvG werd verweten dat hij disfunctioneerde als gevolg van zijn verslaving aan cocaïne. Bij beslissing van 24 maart 2009 heeft de kamer die klacht van de KBvG gegrond verklaard en is aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van schorsing in de uitoefening van zijn ambt voor de duur van 3 maanden opgelegd. De gerechtsdeurwaarder heeft aldus de kans gekregen aan te tonen dat hij zijn verslaving kon overwinnen en zijn werk als gerechtsdeurwaarder op juiste wijze kon hervatten. Innmiddels is echter gebleken dat het de gerechtswaarder niet is gelukt zijn verslaving onder controle te krijgen.
6.4. Daarbij komt dat deze verslaving aan verdovende middelen (in combinatie met overmatig alcoholgebruik) in maart 2011 heeft geleid tot een gewelddadige escalatie, hetgeen ook door hem is erkend. Dit gedrag, bezien in het licht van de voortdurende verslavingsproblematiek van de gerechtsdeurwaarder, is naar het oordeel van het hof op geen enkele wijze verenigbaar met de uitoefening van het openbaar ambt van gerechtsdeurwaarder. Met de kamer is het hof van oordeel dat de maatregel van ontzetting uit het ambt in deze situatie passend en geboden is. De omstandigheid dat de gerechtsdeurwaarder op 27 april 2012 een verzoek heeft gedaan hem uit zijn ambt te ontslaan, doet aan het vorenstaande niet af. Het hof ziet dan ook geen aanleiding de beslissing in deze klachtprocedure aan te houden totdat op dat verzoek is beslist, zoals namens de gerechtsdeurwaarder is verzocht.
6.5. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
- bekrachtigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, A.M.A. Verscheure en
L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 8 mei 2012 door de rolraadsheer.