Uitspraak
mr. F.N. Jorritsmate Amsterdam,
mr. J.N.M. van Trigtte Amsterdam.
1.Het geding in hoger beroep
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met één productie.
2.Feiten
3.Beoordeling
grief 2komt[appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] bevoegd is de door hem ingestelde vorderingen aanhangig te maken.[appellant] voert in dit verband aan dat de kunstwerken waarop de vorderingen betrekking hebben, dus de kunstwerken die zijn opgenomen in productie 1 bij de dagvaarding in eerste aanleg, geen eigendom zijn van [geïntimeerde] en dat [geïntimeerde] niet beschikt over een toereikende last en volmacht – hem verleend door de eigenaar van die werken – op grond waarvan hij bevoegd is de door hem ingestelde vorderingen in rechte geldend te maken. Het hof overweegt hierover als volgt.
grieven 1, 3, 4 en 5komt[appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij gehouden is tot schadevergoeding ten belope van € 612.000,- aan [geïntimeerde] wegens, kort gezegd, het niet-afgeven aan [geïntimeerde] van de kunstwerken die na de beëindiging van de huurovereenkomst tussen partijen zijn achtergebleven in de onder 3.1 genoemde opslagruimte.[appellant] voert hiertoe aan dat de kunstwerken die na de beëindiging van de huurovereenkomst in die opslagruimte zijn achtergebleven, niet overeenkomen met de werken die zijn vermeld op de lijst die bij de inleidende dagvaarding is overgelegd, althans dat niet is komen vast te staan dat dit wel het geval is, en dat de achtergebleven werken niet de waarde hebben waarvan de rechtbank bij de toekenning van schadevergoeding is uitgegaan. Het hof overweegt hierover als volgt.
4.Beslissing
11 juni 2013voor het nemen van een akte door [geïntimeerde] (uitsluitend) voor het onder 3.10 beschreven doel;