ECLI:NL:GHAMS:2013:2571

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2013
Publicatiedatum
22 augustus 2013
Zaaknummer
200.124.703/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen gerechtsdeurwaarder wegens ongeoorloofd gebruik van zakelijke e-mail voor privédoeleinden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders. De zaak betreft een klacht van klaagster tegen een gerechtsdeurwaarder, die verweten werd dat een kantoormedewerkster vanaf haar zakelijke e-mailadres een e-mail zonder inhoud had verzonden, met als bijlage een brief over een privégeschil. Het hof oordeelt dat niet is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder achter deze handelwijze stond of daarvoor toestemming heeft gegeven. De gerechtsdeurwaarder had beleidsregels opgesteld voor het gebruik van e-mail, die sinds 2010 in gebruik zijn en die het gebruik van zakelijke e-mail voor privédoeleinden op beperkte schaal toestaan, mits dit niet met omvangrijke bijlagen gebeurt. Het hof concludeert dat de gerechtsdeurwaarder voldoende maatregelen heeft getroffen om oneigenlijk gebruik van e-mailfaciliteiten te voorkomen. Daarom wordt de klacht ongegrond verklaard. De beslissing van de kamer wordt vernietigd, en het hof komt tot de conclusie dat de gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk kan worden aangesproken voor het handelen van de kantoormedewerkster. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke beleidsregels binnen een organisatie en de verantwoordelijkheid van de werkgever voor het gedrag van zijn medewerkers.

Uitspraak

beslissing

_______________________________________________________________________ _ _

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.124.703/01 GDW
zaaknummer eerste aanleg : 689.2012
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 20 augustus 2013
inzake:
[gerechtsdeurwaarder],
voorheen waarnemend gerechtsdeurwaarder te[plaats],
appellant,
t e g e n
[klaagster],
wonende te [plaats],
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Van de zijde van appellant, verder de gerechtsdeurwaarder, is bij een op 3 april 2013 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift - met bijlagen - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder de kamer, van 19 februari 2013. Bij die beslissing heeft de kamer het verzet van geïntimeerde, verder klaagster, tegen de beschikking van de plaatsvervangend voorzitter van de kamer van 17 juli 2012 op een onderdeel gegrond en op een onderdeel ongegrond verklaard en de klacht van klaagster tegen de gerechtsdeurwaarder gegrond verklaard, dit laatste zonder oplegging van een maatregel.
1.2.
Van de zijde van klaagster is geen verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 6 juni 2013. Klaagster heeft vooraf te kennen gegeven niet te zullen verschijnen. De gerechtsdeurwaarder is verschenen en heeft aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota het woord gevoerd.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de plaatsvervangend voorzitter in zijn beschikking van 17 juli 2012 en de kamer in de bestreden beslissing hebben vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van die feiten geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.

4.Het standpunt van klaagster

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder het volgende.
i. De gerechtsdeurwaarder heeft toegestaan dat een kantoormedewerkster gebruik heeft gemaakt van het e-mailadres van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder voor het versturen van een brief in een privézaak. Hiermee heeft de gerechtsdeurwaarder misbruik gemaakt van zijn positie.
ii. De gerechtsdeurwaarder heeft zich halsstarrig opgesteld nadat het vonnis van de rechtbank Assen van 6 maart 2012 in een procedure tussen dezelfde kantoormedewerkster en klaagster en haar vennoot was gewezen. Hierdoor is geen betalingsregeling tot stand gekomen en is ten onrechte op de bankrekening van klaagster en haar vennoot beslag gelegd.

5.Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder

5.1.
De kantoormedewerkster heeft zich destijds onvoldoende gerealiseerd dat bij verzending van de desbetreffende e-mail van 3 maart 2011 de gegevens van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder daaronder zouden komen te staan. Klaagster heeft hierover toen terecht geklaagd. De kwestie is op het hoogste niveau binnen het kantoor behandeld. Een directielid heeft namens het kantoor zowel telefonisch als per e-mail van 8 maart 2011 aan klaagster excuses aangeboden voor de mogelijk ontstane verwarring. Daarbij is verduidelijkt dat het een privékwestie betrof om de mogelijke verwarring die hierdoor zou kunnen ontstaan bij klaagster weg te nemen. Uit de e-mail van 9 maart 2011 van klaagster, waarin zij reageert op vorenbedoelde e-mail van het directielid, blijkt ook dat de kwestie was opgehelderd en afgedaan. De kantoormedewerkster is op haar handelen aangesproken. Onduidelijk is waarom klaagster van mening is dat de gerechtsdeurwaarder achter de handelwijze van de kantoormedewerkster stond. Dat blijkt nergens uit. De gerechtsdeurwaarder kan zich niet aan de indruk onttrekken dat klaagster die kwestie aangrijpt om in het daarna tussen klaagster en de kantoormedewerkster ontstane geschil druk te zetten.
5.2.
Een schuldeiser, in dit geval de kantoormedewerkster, is in beginsel niet gehouden om een betalingsregeling te accepteren. Overigens heeft klaagster haar betalingsvoorstellen telkens onvoldoende onderbouwd, hetgeen haar ook verschillende malen te kennen is gegeven. Voorts blijkt uit de e-mail van 3 april 2012 van de gerechtsdeurwaarder aan klaagster dat het laatst gedane betalingsvoorstel van klaagster is afgewezen en expliciet is medegedeeld dat het vonnis van de rechtbank Assen van 6 maart 2012 verder ten uitvoer zou worden gelegd nu volledige betaling was uitgebleven. Vervolgens is de volgende dag, op 4 april 2013, door de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd. Dat is op dezelfde dag als waarop klaagster de gerechtsdeurwaarder van haar aanstaande vakantie berichtte, zodat niet tijdens maar vóór de vakantie van klaagster beslag is gelegd.
5.3.
In hoger beroep heeft de gerechtsdeurwaarder - voor zover van belang - nog het volgende aangevoerd. Naar de mening van de gerechtsdeurwaarder heeft klaagster geen belang bij haar klacht. Klaagster maakt misbruik van het klachtrecht en tracht hiermee een regeling in het daarna tussen klaagster en de kantoormedewerkster ontstane geschil af te dwingen. De gerechtsdeurwaarder is niet van tevoren in kennis gesteld van het voornemen van de kantoormedewerkster om de bewuste e-mail te verzenden, laat staan dat hem hiervoor om toestemming is gevraagd. Voorts hanteert het gerechtsdeurwaarderskantoor beleidsregels met betrekking tot de correspondentie per e-mail. De gerechtsdeurwaarder heeft de uit 2010 daterende beleidsregels die gelden ten aanzien van het gebruik van e-mail en internet overgelegd. De beleidsregels zijn aan alle medewerkers toegezonden en ook op het voor iedere werknemer toegankelijke intranet gepubliceerd. Ook wordt een nieuwe medewerker uitdrukkelijk op de beleidsregels gewezen. Sinds 2007 is in de arbeidsvoorwaarden met betrekking tot het e-mailgebruik - onder meer - opgenomen dat het verzenden van kleine berichten met een privékarakter op beperkte schaal is toegestaan, mits die berichten niet zijn van voorzien van (omvangrijke) bijlagen, afbeeldingen en/of geluidsfragmenten. Hieruit blijkt dat de gerechtsdeurwaarder ruim voor het gebeurde de nodige maatregelen heeft getroffen om verzending van e-mails in privé via het zakelijke e-mailadres te voorkomen. Hiermee heeft de gerechtsdeurwaarder aan zijn verantwoordelijkheid voldaan om het oneigenlijk gebruik van de e-mailfaciliteiten van zijn kantoor te beletten.

6.De beoordeling

6.1.
Vooropgesteld wordt dat uit artikel 39 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) - kort weergegeven en voor zover hier van belang - volgt dat de (plaatsvervangend) voorzitter klachten die naar zijn oordeel kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond dan wel van onvoldoende gewicht zijn, kan afwijzen, dat tegen een dergelijke beschikking verzet kan worden gedaan bij de kamer en dat tegen de beslissing van de kamer dat het verzet ongegrond is, geen rechtsmiddel openstaat.
De kamer heeft in zijn beslissing het verzet van klaagster alleen ten aanzien van het hiervoor onder 4. sub i weergegeven klachtonderdeel gegrond verklaard. Dit betekent dat het hof ook slechts het hiervoor onder 4. sub i weergegeven klachtonderdeel aan een beoordeling zal kunnen onderwerpen.
6.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft in hoger beroep aangevoerd dat klaagster geen belang heeft bij haar klacht. Het hof is van oordeel dat klaagster aanspraak erop kan maken dat onderzocht wordt of het (vermeende) handelen en nalaten van de gerechtsdeurwaarder jegens haar de toets van artikel 34 lid 1 Gdw kan doorstaan. De klacht van klaagster ziet erop dat de gerechtsdeurwaarder heeft toegestaan dat een kantoormedewerkster gebruik heeft gemaakt van het zakelijke e-mailadres voor het versturen van een brief in een privézaak, waarmee de gerechtsdeurwaarder in de visie van klaagster misbruik heeft gemaakt van zijn positie. Een dergelijke handelwijze van de gerechtsdeurwaarder zou handelen in strijd met artikel 1 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders kunnen opleveren en daarmee handelen in strijd met artikel 34 lid 1 Gdw. Daarmee is het belang van klaagster in deze gegeven.
6.3.
De kantoormedewerkster heeft op 3 maart 2011 vanaf haar zakelijke e-mailadres een
e-mail zonder inhoud aan klaagster verzonden, met als bijlage een brief met betrekking tot een privégeschil tussen klaagster en haar. Het hof stelt vast dat niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder achter de handelwijze van de kantoormedewerkster stond dan wel daarvoor toestemming heeft gegeven. Uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde beleidsregels ten aanzien van e-mail en internetgebruik blijkt - onder meer - dat de mogelijkheid om een e-mail te versturen naar personen of instanties buiten de organisatie beschikbaar is gesteld voor zakelijke doeleinden en het verzenden van kleine berichten met een privékarakter op beperkte schaal is toegestaan, mits niet voorzien van (omvangrijke) bijlagen, afbeeldingen en/of geluidsfragmenten. De gerechtsdeurwaarder heeft onweersproken gesteld dat die beleidsregels sinds 2010 binnen het gerechtsdeurwaarderskantoor worden gehanteerd, soortgelijke regels sinds 2007 in een verkorte versie in de arbeidsvoorwaarden worden opgenomen en de beleidsregels op het voor iedere medewerker toegankelijke intranet zijn gepubliceerd. Het hof is dan ook van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder - reeds voordat de kantoormedewerkster de gewraakte e-mail aan klaagster zond - , voldoende maatregelen heeft getroffen om het oneigenlijk gebruik door kantoormedewerkers van de e-mailfaciliteiten van zijn kantoor te voorkomen. Onder deze omstandigheden acht het hof het de gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk te verwijten dat de kantoormedewerkster op 3 maart 2011 vanaf haar zakelijke e-mailadres een brief in een privézaak tussen klaagster en haar aan klaagster heeft verzonden. Dit betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond zal worden verklaard.
6.4.
Nu het hof met betrekking tot dit klachtonderdeel tot een andere beslissing komt dan de kamer, kan de beslissing van de kamer in zoverre niet in stand blijven en zal deze worden vernietigd.
6.5.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.6.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing voor wat betreft de beoordeling van het hiervoor onder 4. sub i weergegeven klachtonderdeel;
en in zoverre, opnieuw rechtdoende:
- verklaart het onder 4.1. sub i weergegeven klachtonderdeel ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, A.M.A. Verscheure en J.E. Molenaar en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 20 augustus 2013 door de rolraadsheer.
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 4
Beslissing van 19 februari 2013 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van de voorzitter van 17 juli 2012 met nummer 326.2012 en het daartegen ingestelde verzet met nummer 689.2012 ingesteld door:
[klaagster],
wonende te [plaats],
klaagster,
tegen:
[gerechtsdeurwaarder],
waarnemend gerechtsdeurwaarder te[plaats],
beklaagde.

1.Verloop van de procedure

Voormelde beslissing van de voorzitter is bij brief van 9 augustus 2012 aan klaagster toegezonden. Op 23 augustus 2012 heeft klaagster tegen de beslissing van de voorzitter verzet ingesteld. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 8 januari 2013, alwaar klaagster en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 19 februari 2013.

2.De feiten

Een werkneemster van de gerechtsdeurwaarder heeft gebruik gemaakt van het e-mailadres van kantoor voor het versturen van een persoonlijke brief. De brief was gericht aan de onderneming van klaagster en haar partner en had betrekking op een privé zakelijk geschil over de wijze waarop die onderneming werkzaamheden in de woning van de medewerkster had uitgevoerd. Op die e-mail waren het logo en de adressen van de organisatie van de gerechtsdeurwaarder automatisch vermeld. Naderhand heeft het kantoor van de gerechtsdeurwaarder de vordering van de medewerkster op de onderneming van klaagster in behandeling genomen. De vordering is door de kantonrechter gedeeltelijk toegewezen en de gerechtsdeurwaarder heeft het vonnis ten uitvoer gelegd.

3.De oorspronkelijke klacht

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij het oneigenlijke gebruik van zijn e-mailadres heeft toegestaan, dat daardoor misbruik van zijn positie is gemaakt en dat hij daarvoor verantwoordelijk is. Voorts heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder onder meer verweten dat hij in de executiefase van het tegen haar gewezen vonnis niet heeft willen meewerken aan de totstandkoming van een betalingsregeling en dat er ten onrechte beslag is gelegd.

4.Het oorspronkelijke verweer

De gerechtsdeurwaarder heeft toegegeven dat het voormelde gebruik van zijn e-mailadres ongewenst was. De medewerkster is op haar gedrag aangesproken en de kwestie is op het hoogste niveau intern afgehandeld. Aan klaagster zijn excuses aangeboden. De overige klachtonderdelen zijn gemotiveerd weersproken.

5.De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft geoordeeld dat het weliswaar ongewenst is dat kantoorpersoneel privé correspondentie verstuurt vanaf de werkplek, zeker als daarbij kantoorgegevens worden meegestuurd, maar tevens dat niet gebleken is dat dit aan de gerechtsdeurwaarder te verwijten valt. Voorts overwoog de voorzitter dat de klacht voor het overige de executie van een vonnis betrof, en dat het niet aan de tuchtrechter is daarover te oordelen. De voorzitter heeft de klacht daarom kennelijk ongegrond verklaard.

6.De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster samengevat aangevoerd dat zij het niet eens is met de beslissing van de voorzitter. De gerechtsdeurwaarder was wel degelijk op de hoogte van het gebruik door de medewerkster van het e-mailadres van zijn kantoor voor het versturen van privé correspondentie. Hij heeft dat gebruik niet voorkomen en is daarvoor verantwoordelijk.

7.De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in haar verzet kan worden ontvangen.

8.Het verweer in verzet

De gerechtsdeurwaarder heeft verwezen naar zijn verweer tegen de klacht.

9.De beoordeling van de gronden van het verzet

9.1
Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot de vaststelling van andere feiten of omstandigheden maar wel tot een ander oordeel omtrent klachtwaardigheid dan vervat in de beslissing van de voorzitter.
9.2
De Kamer is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder voor het oneigenlijke gebruik van zijn e-mailadres de verantwoordelijkheid draagt en dat het terzake te maken verwijt hem om die reden wel degelijk aangaat. De klacht en het verzet zijn daarom gegrond.
9.3
De Kamer ziet mede gelet op de maatregelen die de gerechtsdeurwaarder heeft getroffen om een dergelijk gebruik in de toekomst te voorkomen, geen aanleiding tot het opleggen van een maatregel.
10. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet gegrond;
- vernietigt de beslissing van de voorzitter en verklaart de klacht alsnog gegrond;
- ziet van het opleggen van een maatregel af.
Aldus gegeven door mr. E.R.S.M. Marres, voorzitter, mr. C.W. Inden en M. Colijn
(leden) en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 februari 2013 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.