ECLI:NL:GHAMS:2013:2662

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2013
Publicatiedatum
29 augustus 2013
Zaaknummer
200.080.502
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijf en huurbetalingen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep van een appellant tegen de stichting Woonstichting Lieven de Key. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.E. Zweers, had eerder een tussenarrest ontvangen op 10 april 2012, waarin het hof oordeelde dat de stichting voldoende bewijs had geleverd dat de appellant niet zijn hoofdverblijf in de woning had. De appellant werd toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. In de daaropvolgende procedures werden getuigen gehoord, waaronder de kinderen van de appellant en enkele andere getuigen. De verklaringen van de getuigen waren echter niet eenduidig en boden onvoldoende steun voor de stelling van de appellant dat hij zijn hoofdverblijf in Nederland had. Het hof merkte op dat de appellant zelf niet als getuige was verschenen, wat de situatie bemoeilijkte. De getuigenverklaringen gaven geen duidelijkheid over de verblijfplaats van de appellant, en er waren twijfels over de wijze van huurbetalingen. Uiteindelijk concludeerde het hof dat de appellant er niet in was geslaagd het bewijs van de stichting te ontzenuwen. Het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen en veroordeelde de appellant in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer gerechtshof : 200.080.502/01
kenmerk rechtbank : VC 09-24667
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 juli 2013
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat:
mr. M.E. Zweerste Amsterdam,
tegen:
de stichting WOONSTICHTING LIEVEN DE KEY,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat:
mr. E. van der Hoedente Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

De partijen worden hierna wederom [appellant] en De Key genoemd.
1.1
Het hof heeft op 10 april 2012 in deze zaak een tussenarrest uitgesproken.
1.2
Ter uitvoering van het tussenarrest heeft de raadsheercommisaris op 3 mei 2012 getuigen gehoord in enquête en op 3 oktober 2012 in enquête en contra-enquête. De desbetreffende processen-verbaal bevinden zich bij de gedingstukken.
1.3
[appellant] heeft daarna een memorie na enquête genomen en De Key vervolgens een memorie van antwoord na enquête.
1.4
Ten slotte is andermaal arrest gevraagd.

2.Beoordeling

2.1
Bij het tussenarrest heeft het hof overwogen (rechtsoverweging 3.8) dat De Key voldoende heeft aangedragen om het oordeel te rechtvaardigen dat [appellant] niet zijn hoofdverblijf in de woning heeft gehad. [appellant] is toegelaten tot tegenbewijs van die voorshands bewezen stelling. Ten einde dat tegenbewijs te leveren heeft [appellant] als getuigen doen horen zijn zoon [getuige 1], zijn dochters[getuige 2] en [getuige 3] [appellant] en [getuige 4]. De Key heeft in contra-enquête [getuige 5], [getuige 6],[getuige 7], [getuige 8] en[getuige 10] doen horen.
2.2
Naar het oordeel van het hof is [appellant] er niet in geslaagd het door De Key bijgebrachte bewijs te ontzenuwen. Voor dat oordeel is het volgende redengevend.
Allereerst is opmerkelijk dat [appellant] zelf niet als getuige is verschenen. Hij is immers degene die bij uitstek kan toelichten op welke wijze hij de woning bewoonde en hoelang hij door de bank genomen in Nederland verbleef en hoelang in zijn huis in Marokko. Fotokopieën van zijn paspoort zouden hier duidelijkheid kunnen hebben scheppen.
Die duidelijkheid komt er niet door de verklaringen van de door hem voorgebrachte getuigen. Zijn zoon verklaart dat [appellant] de laatste twee jaar hooguit twee maanden per jaar weg was, zijn dochter[getuige 2] zegt hooguit een paar weken per jaar, zijn dochter [getuige 3] verklaart dat [appellant] in de periode 2006-2010 afwisselend in Marokko en Nederland verbleef en dat hij meestal voor een maand of 2/3 naar Marokko ging vooral in de winter in verband met zijn reuma, terwijl de getuige [getuige 4] verklaart dat [appellant] niet zo vaak naar Marokko ging en als hij ging een maand of zo. Die niet eenduidige verklaringen laten de mogelijkheid open dat [appellant] zijn hoofdverblijf niet in Nederland maar in Marokko heeft.
Voorts is niet begrijpelijk dat als [appellant] veelal in Nederland verbleef de huurbetalingen niet gewoon vanaf een bankrekening van hem werden gedaan terwijl zowel zijn zoon als [getuige 4] naar eigen zeggen hem met de administratie hielpen. Volgens de zoon haalde hij het bedrag van de huur maandelijks van de rekening van zijn vader af, gaf hij dat bedrag aan zijn (de zoons) vriendin die dat dan door middel van internetbankieren aan De Key over maakte. Een verklaring voor deze ingewikkelde wijze van handelen is niet gegeven.
Verder heeft niemand anders dan de kinderen van [appellant] alsmede [getuige 4], bij wie de zoon met zijn vriendin zou inwonen, verklaard dat [appellant] zijn hoofdverblijf in de woning heeft gehad. Daar staat tegenover de duidelijke verklaring van de als getuige gehoorde buurvrouw van [appellant], [getuige 9], die verklaart hem zelden te hebben gezien maar wel de zoon en diens vriendin. Ook geeft de zoon wel een verklaring waarom [appellant] niet onder zijn eigen naam bekend is in de buurtmoskee, maar daaruit volgt niet dat [appellant] inderdaad regelmatig die moskee bezocht en daar bekend was.
2.3
Nu [appellant] er niet in is geslaagd het door De Key bijgebrachte bewijs te ontzenuwen, zal het hof de vonnissen waarvan beroep bekrachtigen. [appellant] dient als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van het hoger beroep te dragen.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van De Key begroot op € 738,10 aan verschotten en € 2.235,-- voor salaris;
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Huijzer, mr. J.C.W Rang en mr. J.W. Hoekzema, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2013.