ECLI:NL:GHAMS:2013:2779

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2013
Publicatiedatum
5 september 2013
Zaaknummer
200.121.191-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verklaring voor recht inzake ongeldig derdenbeslag door SVB

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van [appellant] tegen de Sociale Verzekeringsbank (SVB). [appellant] had in eerste aanleg een verklaring voor recht gevorderd dat het op 23 mei 2006 door W.F. Klercq onder SVB gelegde executoriaal derdenbeslag ongeldig was, omdat het beslagexploot niet op het juiste kantoor van de SVB was betekend. De rechtbank Amsterdam had deze vordering op 25 juli 2012 afgewezen, met de overweging dat de niet-naleving van de betekeningseisen niet automatisch leidt tot nietigheid, tenzij de benadeelde partij onredelijk is benadeeld. De rechtbank oordeelde dat SVB niet onredelijk benadeeld was door de betekening in Nijmegen.

In hoger beroep heeft [appellant] twee grieven ingediend. De eerste grief betrof de geldigheid van de betekening van het beslagexploot, waarbij [appellant] stelde dat hij hierdoor lange tijd onbekend was met het beslag en bepaalde wettelijke bevoegdheden niet kon uitoefenen. Het hof verwierp deze grief, omdat de wettelijke regeling niet voorziet in schadevergoeding voor de beslagene, maar enkel voor de derde beslagene, in dit geval SVB. De tweede grief betrof de stelling dat de beschikkingen op grond waarvan het beslag was gelegd niet geldig aan hem waren betekend. Ook deze grief werd verworpen, omdat het hof oordeelde dat het niet aan SVB was om de geldigheid van de betekening te toetsen.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep. De kosten werden vastgesteld op € 683 aan verschotten en € 894 voor salaris, met bijkomende nakosten. Het arrest werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.121.191/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 519401/HA ZA 12-721
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 3 september 2013
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. H. Loonstein te Amsterdam,
tegen:
de rechtspersoon
SOCIALE VERZEKERINGSBANK,
gevestigd te Amstelveen,
geïntimeerde,
advocaat: mr. S.C. Krekel te Leiden.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en SVB genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 23 oktober 2012 (gevolgd door een herstelexploit van 28 december 2012) in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 juli 2012, gewezen tussen [appellant] als eiser en SVB als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog, uitvoerbaar bij voorraad, de in eerste aanleg door [appellant] ingestelde vorderingen geheel dan wel gedeeltelijk zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
SVB heeft primair geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis en subsidiair dat [appellant] niet ontvankelijk wordt verklaard in zijn vorderingen, althans dat deze worden afgewezen, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten en de nakosten.
SVB heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

SVB heeft uitvoering gegeven aan een op 23 mei 2006 onder haar door W.F. Klercq gelegd executoriaal derdenbeslag ten laste van [appellant]. Het beslagexploot is betekend op het kantoor van SVB te Nijmegen.

3.Beoordeling

3.1.
[appellant] vorderde in de eerste aanleg van dit geding een verklaring voor recht dat het op 23 mei 2006 laste van hem door genoemde Klercq onder SVB gelegde beslag ongeldig is en/of dat SVB onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door ondanks het ongeldige of niet-bestaande beslag op zijn AOW-uitkeringen inhoudingen te doen, alsmede, de veroordeling van SVB tot vergoeding van de als gevolg daarvan door hem geleden en te lijden schade, op te maken bij staat. [appellant] legde aan deze vorderingen in het bijzonder ten grondslag dat het beslagexploot niet rechtsgeldig is betekend, nu dat op het kantoor van SVB in Nijmegen is gebeurd en niet op haar hoofdkantoor te Amstelveen dan wel het kantoor waar [appellant] onder viel, dat te Rotterdam.
3.2.
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen omdat volgens artikel 66 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet-naleving van het bepaalde in artikel 49 Rv alleen dan nietigheid meebrengt voor zover aannemelijk is dat degene voor wie het exploot is bestemd door het gebrek onredelijk is benadeeld. Dat SVB door betekening aan het kantoor in Nijmegen zou zijn benadeeld is niet gesteld noch gebleken en onder die omstandigheden moet er van worden uitgegaan dat het beslagexploot geldig is betekend, aldus de rechtbank.
3.3.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met twee grieven op.
3.4.
Grief 1 behelst dat de betekening van het beslagexploot niet volgens de wet heeft plaatsgevonden en dat [appellant] daardoor onredelijk is benadeeld, doordat hij lange tijd onbekend is gebleven met het beslag en bepaalde wettelijke bevoegdheden niet kon uitoefenen, zoals de schorsingsmogelijkheid van artikel 476 Rv. Volgens [appellant] zou ook SVB door de gehanteerde wijze van betekening onredelijk zijn benadeeld.
De grief faalt. Voormelde wettelijke regeling ziet op nadeel dat degene voor wie het exploot is bestemd zou kunnen leiden, in dit geval SVB, maar niet op mogelijk nadeel van degene ten laste van wie het beslag wordt gelegd. Dat SVB nadeel zou hebben geleden is door [appellant] eerst bij memorie van grieven aangevoerd, maar niet onderbouwd, terwijl dit door SVB gemotiveerd wordt betwist. Reeds daarom moet aan die stelling voorbij worden gegaan.
3.5.
Grief 2 klaagt erover dat de rechtbank niet heeft gerespondeerd op de stellingen van [appellant] dat “de beschikkingen van 9 januari 1991 en 20 maart 1991” op grond waarvan het beslag is gelegd , niet tevoren geldig aan hem zijn betekend en dat ook om die reden geen sprake kan zijn van een geldig beslag.
Ook deze grief slaagt niet. De door [appellant] bedoelde stelling is naar het oordeel van het hof irrelevant voor de beoordeling van het geschil. Het was immers niet aan SVB om als derdebeslagene te toetsen of de bedoelde uitspraken op juiste wijze aan [appellant] waren betekend en het lag slechts op haar weg uitvoering te geven aan de wettelijke verplichting medewerking te verlenen aan de beslaglegging door tot het afleggen van een verklaring en tot afdracht van onder haar rustende gelden van [appellant] over te gaan.
3.6.
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep tot aan deze uitspraak aan de zijde van SVB begroot op € 683,= aan verschotten en € 894,= voor salaris, te vermeerderen met € 131,= wegens nakosten zonder betekening en met € 199,= wegens nakosten in geval van betekening;
verklaart dit arrest ten aanzien van deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, R.J.M. Smit en L.A.J. Dun en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 3 september 2013.