Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
STICHTING BEDRIJFSPENSIOENFONDS VOOR HET SCHOONMAAK- EN GLAZENWASSERSBEDRIJF,
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep van de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf (hierna: BPF) tegen een besloten vennootschap. De zaak betreft de betaling van premies over de jaren 2004 en 2005. BPF had in eerdere procedures gesteld dat de besloten vennootschap haar betalingen niet correct had toegewezen aan de juiste facturen, wat leidde tot een geschil over de verschuldigde premies. Het hof verwijst naar een eerder tussenarrest van 18 december 2012, waarin het hof BPF in de gelegenheid had gesteld om aan te tonen dat zij de betalingen van de besloten vennootschap op de juiste wijze had afgeboekt. BPF stelde dat zij met voorschotnota's werkte en dat de besloten vennootschap geen factuurkenmerken had vermeld bij haar betalingen, waardoor BPF niet kon weten op welke periode de betalingen betrekking hadden. De besloten vennootschap betwistte dit en voerde aan dat zij periodiek een overzicht van haar loonadministratie had gestuurd, waaruit bleek welke premies verschuldigd waren.
Het hof oordeelde dat de verplichting van de besloten vennootschap om premies af te dragen aan BPF ontstond op het moment dat zij haar werknemers loon verschuldigd was. Het hof concludeerde dat BPF niet had aangetoond dat zij gerechtigd was om de betalingen van de besloten vennootschap aan andere facturen toe te rekenen. De vordering van BPF werd afgewezen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de besloten vennootschap was ontheven van haar betalingsverplichting. BPF werd veroordeeld in de kosten van de procedure in appel.