ECLI:NL:GHAMS:2013:3355

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2013
Publicatiedatum
17 oktober 2013
Zaaknummer
200.035.683-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en toepassing van de hofformule in een civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep van de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V. tegen een geïntimeerde, die een leaseovereenkomst had gesloten met de rechtsvoorgangster van Dexia. De procedure betrof de vraag of de leaseovereenkomst voor de geïntimeerde een onaanvaardbaar zware financiële last met zich meebracht, zoals bedoeld in de rechtspraak. Het hof had eerder een tussenarrest uitgesproken en Dexia in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de financiële gegevens die door de geïntimeerde waren ingediend. Dexia handhaafde haar standpunt dat er geen onaanvaardbare financiële last was, terwijl de geïntimeerde meende dat de berekeningen volgens het hofmodel uitwezen dat dit wel het geval was.

Het hof oordeelde dat de leaseovereenkomst op of omstreeks 2 januari 2001 tot stand was gekomen en dat de financiële gegevens uit dat jaar bepalend waren voor de beoordeling. De geïntimeerde had een bruto inkomen van ƒ 64.224,00 in 2001, wat resulteerde in een netto inkomen van ƒ 45.108,00 per jaar. Het hof concludeerde dat de leaseovereenkomst naar redelijke verwachting geen onaanvaardbaar zware financiële last op de geïntimeerde legde. Dexia werd niet gehouden tot vergoeding van de betaalde rente, maar moest wel een deel van de restschuld vergoeden.

De beslissing van het hof leidde tot de conclusie dat de geïntimeerde € 6.498,13 aan Dexia moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd de geïntimeerde veroordeeld tot terugbetaling van € 2.802,80 aan Dexia, ook vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten in eerste aanleg werden gecompenseerd, terwijl de geïntimeerde in de kosten van het hoger beroep werd veroordeeld. Het hof verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad en wees het anders of meer gevorderde af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.035.683/01
zaaknummer rechtbank: 914795 DX EXPL 07-2101
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 oktober 2013
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V. (voorheen Dexia Bank Nederland N.V.),
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen:
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. B.J. Blindenbach te Sliedrecht.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Dexia en [geïntimeerde] genoemd.
Voor het verloop van de procedure tot 7 mei 2013 verwijs het hof naar het op die datum uitgesproken tussenarrest.
Dexia heeft een antwoordakte genomen, met een productie en [geïntimeerde] heeft een nadere antwoordakte ingediend.
Ten slotte is wederom arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

2.1
Deze procedure ziet op de leaseovereenkomst die [geïntimeerde] met de rechtsvoorgangster van Dexia heeft gesloten. Dexia heeft bestreden dat deze leaseovereenkomst voor [geïntimeerde] een onaanvaardbaar zware financiële last meebracht, zoals bedoeld in de rechtspraak. Bij het tussenarrest heeft het hof Dexia in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de (financiële) gegevens die [geïntimeerde] bij memorie van antwoord in het geding heeft gebracht en die relevant zijn voor de berekening volgens het hofmodel.
2.2
Dexia heeft bij de antwoordakte onder verwijzing naar door haar overgelegde berekeningen haar standpunt gehandhaafd dat de leaseovereenkomst voor [geïntimeerde] niet leidde tot een voor hem onaanvaardbaar zware financiële last. Op zijn beurt is [geïntimeerde] blijkens zijn nadere antwoordakte van mening gebleven dat de berekening volgens het hofmodel uitwijst dat een onaanvaardbaar zware financiële last aanwezig was, zodat Dexia volgens hem is gehouden tot schadevergoeding in verband met de door hem op grond van de leaseovereenkomst betaalde rente en aflossingen.
2.3
Het hof oordeelt als volgt.
2.4
De leaseovereenkomst is op of omstreeks 2 januari 2001 tussen partijen tot stand gekomen. Voor de berekening volgens het hofmodel zijn daarmee de gegevens over 2001 bepalend. Uit de overgelegde stukken blijkt dat [geïntimeerde] in 2001 een bruto inkomen ontving van ƒ 64.224,00. Aan loonheffing is ƒ 19.116,00 ingehouden. Het netto inkomen bedroeg daarmee ƒ 45.108,00 per jaar. Dat komt neer op een (gemiddeld) inkomen van ƒ 3.759,00 per maand, zodat factor X van het hofmodel € 1.705,76 per maand bedraagt.
2.5
In geschil zijn verder de totale lasten uit overige kredietovereenkomsten (factor C van het hofmodel). [geïntimeerde] stelt dat bij de berekening betalingen aan Defam, AXA, de Postbank en Dela dienen te worden meegewogen. Ter onderbouwing van de gestelde verplichtingen heeft [geïntimeerde] bankafschriften overgelegd waarop betalingen aan de betreffende partijen staan vermeld.
2.6
Dexia stelt bij haar antwoordakte dat [geïntimeerde] met het enkel overleggen van bankafschriften niet heeft onderbouwd dat de betalingen betrekking hebben op verplichtingen die in het kader van het hofmodel in aanmerking kunnen worden genomen. Zij stelt dat [geïntimeerde] daartoe de kredietovereenkomsten of polissen in het geding had dienen te brengen. [geïntimeerde] stelt bij zijn nadere antwoordakte in reactie hierop dat uit de rekeningafschriften genoegzaam van de verplichtingen blijkt.
2.7
Het hof neemt tot uitgangspunt dat bij de toepassing van het hofmodel financiële verplichtingen uit andersoortige eerdere kredietovereenkomsten moeten worden meegewogen door deze op het besteedbare netto maandinkomen in mindering te brengen, aangezien zulke verplichtingen de bestedingsruimte beperken. Het gaat daarbij om daadwerkelijk bestaande rente- en aflossingsverplichtingen.
2.8
De betalingen aan AXA en de Postbank betreffen volgens [geïntimeerde] levensverzekeringen. Een levensverzekering is iets anders dan een op het moment van het aangaan van de leaseovereenkomst reeds bestaande kredietovereenkomst. De verplichtingen aan AXA en de Postbank kunnen daarmee niet bij wege van factor C van het hofmodel in aanmerking genomen worden. [geïntimeerde] had in 2001 een huurwoning. De levensverzekeringen kunnen daarom ook geen betrekking hebben gehad op verplichtingen in verband met de financiering van zijn woning (dat stelt [geïntimeerde] overigens ook niet). Dit alles betekent dat het hof de betalingen aan AXA en de Postbank geheel buiten beschouwing zal laten.
2.9
De betalingen aan Dela laat het hof ook buiten beschouwing. Het betreft een uitvaartverzekering en geen bestaande kredietovereenkomst als bedoeld in het hofmodel.
2.1
De betalingen aan Defam hebben volgens [geïntimeerde] betrekking op een financiering. Dexia betwist dat [geïntimeerde] tijdens het afsluiten van de leaseovereenkomst een schuld had en op grond daarvan maandelijks ƒ 225,00 (€ 102,10) diende te betalen aan Defam.
2.11
Het hof is met Dexia eens dat een en ander niet op grond van de overgelegde rekeningafschriften kan worden beoordeeld, zodat in beginsel bewijslevering door [geïntimeerde] nodig is. Het hof zal [geïntimeerde] evenwel niet tot bewijslevering toelaten. Het volgende is namelijk van belang.
2.12
De bestedingsnorm van [geïntimeerde] is volgens het hofmodel € 786,91, uitgaande van het genoemde netto inkomen van € 1.705,76 per maand en de Nibud basisnorm in 2001 van (afgerond) € 559,00. Als van de voor [geïntimeerde] meest gunstige vooronderstellingen wordt uitgegaan, namelijk een verplichting aan Defam van € 102,10 per maand en de door [geïntimeerde] gestelde (door Dexia bestreden) woonlasten van € 21,35 per maand boven de Nibudnorm, was volgens het hofmodel zijn draagkracht hoger dan de bestedingsnorm. Uitgaande van het eerder vermelde netto inkomen, een verplichting op grond van de leaseovereenkomst van € 411,93 per maand (factor A van het hofmodel), leiden de genoemde vooronderstellingen namelijk tot een draagkracht van € 1.170,38 per maand. Die uitkomst leidt ertoe dat de genoemde verschillen in de door partijen aangedragen berekeningen verder in het midden kunnen blijven.
2.13
Met het voorgaande slaagt grief II. Aangenomen moet worden dat de leaseovereenkomst naar redelijke verwachting geen onaanvaardbaar zware financiële last op [geïntimeerde] legde. Daaruit volgt dat Dexia niet is gehouden tot (gedeeltelijke) vergoeding van de betaalde (rente)termijnen. Daarentegen is Dexia wel gehouden [geïntimeerde] tweederde van de restschuld te vergoeden.
2.14
De berekening van Dexia van de schadevergoeding luidt als volgt (zie ook productie 10 bij memorie van grieven die door [geïntimeerde] niet is bestreden):
restschuld overeenkomst 596093900 €  20.341,11
vergoeding: 66,67% €  13.561,42
voor rekening [geïntimeerde]: 33,33% € 6.779,69
reeds betaald of verrekend: € 281,56
[geïntimeerde] moet aan Dexia betalen:
€  6.498,13
2.15
[geïntimeerde] dient aldus € 6.498,13 aan Dexia te betalen. Dexia vordert wettelijke rente vanaf 26 april 2005, dat is de datum van de eindafrekening van de leaseovereenkomst. Het hof zal de wettelijke rente toewijzen vanaf 10 mei 2005, dat is veertien dagen na de door Dexia gestelde en door [geïntimeerde] niet bestreden datum waarop de eindafrekening is opgesteld en aan [geïntimeerde] is verzonden.
2.16
Met grief III bestrijdt Dexia het oordeel van de kantonrechter dat Dexia wettelijke rente verschuldigd is vanaf de data waarop [geïntimeerde] de betalingen aan Dexia heeft verricht. Nu Dexia niet gehouden is tot (gedeeltelijke) vergoeding van de betaalde (rente)termijnen heeft zij geen belang bij de behandeling van deze grief.
2.17
Nu door partijen geen feiten en/of omstandigheden zijn aangevoerd die – indien bewezen – tot een ander oordeel kunnen leiden, worden de door hen gedane bewijsaanbiedingen als niet terzake dienend gepasseerd.
2.18
Bij de memorie van grieven heeft Dexia gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling van € 2.802,80. Dat is het bedrag dat Dexia ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2008, de dag van betaling. De vordering tot terugbetaling zal als verder onbestreden worden toegewezen.
2.19
De conclusie van al het voorgaande is dat het bestreden vonnis deels moet worden vernietigd. De vorderingen van Dexia zullen worden toegewezen zoals hierna zal worden vermeld.
2.2
Partijen zijn in eerste aanleg elk deels in het gelijk en deels in het ongelijk gesteld. Het hof zal daarom de kosten van het geding in eerste aanleg tussen partijen compenseren, zodat elk de eigen kosten zal dragen. Dexia heeft in hoger beroep als de grotendeels in het gelijk gestelde partij te gelden. Dat brengt mee dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, inclusief de nakosten, met bepaling dat daarover wettelijke rente verschuldigd zal zijn vanaf veertien dagen na de betekening van het arrest tot de dag van voldoening.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] aan Dexia € 6.498,13 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 mei 2005 tot aan de dag van de algehele betaling;
veroordeelt [geïntimeerde] aan Dexia (terug) te betalen een bedrag van € 2.802,80, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2008 tot aan de dag van de algehele betaling;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg in conventie en reconventie aldus dat partijen elk de eigen kosten dragen;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van Dexia gevallen, op € 350,71 aan verschotten en € 948,00 aan salaris advocaat en op € 131,00 voor nasalaris advocaat, te vermeerderen met € 68,00 voor nasalaris advocaat en met de kosten van het betekeningsexploot, in het geval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, almede met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf veertien dagen na de betekening van dit arrest;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P. van Achterberg, M.M.M. Tillema en J.W. Hoekzema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2013.