ECLI:NL:GHAMS:2013:3713

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2013
Publicatiedatum
31 oktober 2013
Zaaknummer
200.108.306-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van appellante na overlijden van geïntimeerde

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellante tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De rechtbank had op 14 maart 2012 uitspraak gedaan in een zaak waarin appellante als eiseres in conventie en verweerster in reconventie optrad, terwijl geïntimeerde als gedaagde in conventie en eiser in reconventie fungeerde. Appellante heeft op 11 juni 2012 hoger beroep ingesteld, maar de geïntimeerde was op dat moment al overleden, wat complicaties met zich meebracht voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep. De advocaat van de overleden geïntimeerde, mr. Ch. M. de Ruiter Kardol, heeft een incidentele conclusie ingediend met het verzoek om appellante niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, omdat zij het hoger beroep tegen de verkeerde partij had ingesteld. De erfgenamen van de overleden geïntimeerde waren verschenen in de procedure, wat hun belang in de zaak bevestigde. Het hof heeft geoordeeld dat het beroep op niet-ontvankelijkheid van appellante in strijd was met de eisen van een goede procesorde, omdat de erfgenamen geen in rechte te respecteren belang hadden bij de eis dat het hoger beroep tegen hen in plaats van tegen de overleden geïntimeerde werd ingesteld. Het hof heeft de incidentele vordering van de geïntimeerde afgewezen en de zaak verwezen naar de rol voor beraad in de hoofdzaak.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.108.306/01
zaaknummer rechtbank (Haarlem) : 166629 / HA ZA 10-238
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 juli 2013
inzake
[appellante]
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
APPELLANTE in de hoofdzaak,
VERWEERSTER in het incident,
advocaat:
mr. E.A.J. Verschuur-Van der Voortte Bloemendaal,
tegen :
(wijlen) [geïntimeerde],
laatstelijk gewoond hebbend te [woonplaats], gemeente [gemeente],
GEȈNTIMEERDE in de hoofdzaak,
EISER in het incident,
advocaat:
mr. Ch. M. de Ruiter Kardolte Amsterdam.
Appellante in de hoofdzaak, verweerster in het incident, wordt hierna [appellante] genoemd. Geïntimeerde in de hoofdzaak, eiser in het incident, wordt hierna aangeduid als [geïntimeerde].

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Bij dagvaarding van 11 juni 2012 is [appellante] in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Haarlem van 14 maart 2012, onder voormeld zaaknummer gewezen tussen [appellante] als eiseres in conventie/verweerster in reconventie en (onder anderen) [geïntimeerde] als gedaagde in conventie/eiser in reconventie.
1.2
[appellante] heeft van grieven gediend, producties overgelegd, bewijs aangeboden en geconcludeerd zoals in die memorie is vermeld.
1.3
Namens [geïntimeerde] is een incidentele conclusie genomen, strekkende tot niet-ontvankelijk verklaring van [appellante] in haar hoger beroep met haar verwijzing in de kosten van - begrijpt het hof - het hoger beroep. Bij hetzelfde processtuk – ten onrechte als memorie van grieven aangeduid – is namens [geïntimeerde] in de hoofdzaak geantwoord, een productie in het geding gebracht en bewijs aangeboden met conclusie zoals in die memorie is vermeld.
1.4
[appellante] heeft op de incidentele vordering geantwoord en geconcludeerd tot afwijzing daarvan met veroordeling van [geïntimeerde], althans diens erfgenamen, in de kosten van het incident.
1.5
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.

2.Beoordeling

in het incident
2.1
Het gaat hierbij, samengevat en voor zover voor dit incident van belang, om het volgende. [geïntimeerde] is op 29 mei 2012, dat is na de uitspraak van het bestreden vonnis, te Amsterdam overleden. Het exploot van dagvaarding in hoger beroep, waarbij [geïntimeerde] is opgeroepen om op 19 juni 2012 in het geding te verschijnen, is op 11 juni 2012 uitgebracht aan het kantoor van mr. Ch.M. de Ruiter Kardol, die in eerste aanleg optrad als advocaat van [geïntimeerde]. Mr. De Ruiter Kardol heeft zich namens [geïntimeerde] op de rol van 19 juni 2012 gesteld. Vervolgens heeft hij bij incidentele vordering een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van [appellante] wegens het instellen van hoger beroep tegen de verkeerde procespartij. Volgens mr. De Ruiter Kardol kon het hoger beroep tegen het bestreden vonnis niet tegen [geïntimeerde] worden ingesteld omdat hij al was overleden vóór het uitbrengen van de dagvaarding in hoger beroep. [appellante] had het hoger beroep derhalve tegen de erfgenamen van [geïntimeerde] dienen in te stellen, aldus mr. De Ruiter Kardol. Verder is door mr. De Ruiter Kardol gesteld dat de erfgenamen van [geïntimeerde] noodgedwongen in de onderhavige procedure zijn verschenen, omdat zij, gelet op de vordering van [appellante], een in rechte te respecteren belang hebben bij de verklaring tot haar niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep. Het door [appellante] in het incident gevoerde verweer zal, zo nodig, hierna worden weergegeven. Het hof oordeelt als volgt.
2.2
Vaststaat dat [geïntimeerde] is overleden in de periode gelegen tussen het op 14 maart 2012 uitgesproken vonnis en het uitbrengen van de dagvaarding in hoger beroep op 11 juni 2012. Blijkens de namens [geïntimeerde] genomen incidentele conclusie, tevens memorie van antwoord in de hoofdzaak zijn de erfgenamen van [geïntimeerde] op de dagvaarding in hoger beroep verschenen. Door op de dagvaarding te verschijnen is het belang van de erfgenamen, namelijk dat de zaak die door de dood van [geïntimeerde] de zaak van de erfgenamen is geworden niet buiten hen om behoort te worden behandeld en afgedaan, veiliggesteld. Het beroep op niet-ontvankelijkheid van [appellante] moet daarom als in strijd met de eisen van een goede procesorde worden afgewezen. De erven [X] hebben er in de gegeven omstandigheden immers geen in rechte te respecteren belang bij te eisen dat het hoger beroep tegen hen in plaats van tegen [geïntimeerde] werd ingesteld.
2.3.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de incidentele vordering strekkende tot niet-ontvankelijkheid van [appellante] zal worden afgewezen. Ter voorkoming van misverstanden zal het hof “de erven [X]” van nu af aan als de geïntimeerden in deze zaak aanmerken. De erven [X] zullen bij eindarrest in de hoofdzaak worden verwezen in de kosten van het incident, omdat zij te dien aanzien in het ongelijk zijn gesteld.
2.4.
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor beraad partijen in de hoofdzaak.

3.De uitspraak

Het hof:
in het incident:
wijst de incidentele vordering af;
reserveert de beslissing inzake de kosten van dit incident tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 16 juli 2013 voor beraad partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, C. Uriot en C.C. Meijer en op 2 juli 2013 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.