3.2.Het Hof voegt de volgende ambtsedige verklaringen toe.
“Ondergetekende, [H],
Ambtenaar van de Belastingdienst / Centrum Facilitaire Diensten, werkzaam als 1e medewerker postkamer bij de Belastingdienst Haaglanden, kantoor Den Haag.
Verklaart op de belofte bij de aanvang zijner bediening afgelegd.
Uitgaande postverwerking Belastingdienst Haaglanden, Prinsenhof te Den Haag. Voorheen zat de Belastingdienst op het Stationsplein 75 te Den Haag.
De handelswijze betreffende de uitgaande post in het Prinsenhof, is dezelfde als op het Stationsplein 75 te Den Haag.
De verwerking gaat als volgt, de Belastingdienstambtenaar, deponeert zijn uitgaandepost dagelijks in de daarvoor bestemde uitgaandepostkast die tegenover de liften staan.
De postkamermedewerkers lopen 2x daags 5 dagen in de week een postronde, de 1e postronde om 10:00 uur en de 2e postronde om 14:00 uur.
De postkasten worden 2x daags helemaal leeg gehaald, en alle post word dagelijks door de TNT opgehaald.
w.g. [H]
(1e medewerker postkamer)”
“Ondergetekende, [Inspecteur B],
ambtenaar van de Belastingdienst/Haaglanden Kantoor Den Haag, werkzaam als kantoortoetser (F-er) inkomstenbelasting, verklaart op de belofte bij de aanvang zijner bediening afgelegd, met betrekking tot het versturen van correspondentie per post op 3 januari 2008 aangaande [echtgenoot] en [X], het volgende:
1. Blijkens een door mij op 3 januari 2008 op mijn brief van 13 december 2007 gemaakte aantekening ben ik op 3 januari 2008 circa 11:00 uur telefonisch benaderd door de heer [oud gemachtigde]. De [oud gemachtigde] is mij op dat moment bekend als de gemachtigde, boekhouder c.q. fiscaal adviseur en indiener van een tweetal bezwaarschriften IB/PVV 2003 ten name van de [echtgenoot] en [X]
Het gaat om de volgende aantekening:
-3 JAN 2008 ca 11.00 gebeld door adv. [oud gemachtigde]. Heeft bescheiden (akte's?) niet. [echtgenoot] is in btl. -> komt woensdag 9-1-'08 terug - Kan hij het vrijdag 11-1-'08 hebben.* afspr. Ik overleg voor dit verzoek om uitstel met [inspecteur C] (mijn paraaf)
2. Blijkens een door mij op 3 januari 2008 op mijn brief van 13 december 2007 gemaakte aantekeningen heb ik op 3 januari 2008 het verzoek van de [oud gemachtigde] besproken met mijn collega, de heer [inspecteur C].
Het gaat om de volgende aantekening:-3 JAN 2008 besproken met [inspecteur C]: Handhaven. Evt bij ant. Beroep – AH herziening
Ik verklaar dat deze aantekening authentiek is en naar waarheid is opgetekend.
3. Op 3 januari 2008 heb ik de [oud gemachtigde] teruggebeld en hem kenbaar gemaakt dat ik -na overleg met mijn collega [inspecteur C]- hem geen verder uitstel verleen voor het aanleveren van bescheiden, dat ik dezelfde dag (3 januari 2008) uitspraak op bezwaar zal doen voor [echtgenoot] en [X] en de uitspraken naar hem zal opsturen. Dit blijkt uit de 4e alinea van mijn uitspraak op het bezwaarschrift van 3 januari 2008.
Ik verklaar dat deze tekst authentiek is en naar waarheid is opgetekend.
4. De beide uitspraken op de ingediende bezwaarschriften IB/PVV 2003 ten name van de heer
[echtgenoot] en [X] heb ik in de middag van 3 januari 2008 gelegd in het postvakje voor uitgaande post in de daarvoor bestemde postkast.
5. Zoals te doen gebruikelijk heb ik -eveneens- op 3 januari 2008 om 15:17 uur per e-mail (met beide handhaafbrieven als bijlagen) de ontvanger geïnformeerd over de beslissing van de inspecteur op de ingediende bezwaarschriften waarvoor uitstel van betaling was verleend. (Bijlage 1)
Den Haag, 2 februari 2011
w.g.[Inspecteur B]”